Tirade. Jaargang 36 (nrs. 338-343)(1992)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 438] [p. 438] Willem Weijters Elke dag mondt in dit uit: onwelnis als een in de rouw geslagen meid, kinderloos, te oud; met de dag wordt ze scherper en de kotten schoner. Ik spreek niet over vrouwen, maar van U. Soms is het al zo ver. Dit lijkt op na het leven. De jeugd duurt tot de weemoed om de jeugd, en dan wordt men de lange ziekte naar de dood gewaar. (26-3-1990) [pagina 439] [p. 439] Pa Vos, vos in je rouwpak van vel over been diep in je hol van winterse slaap, met je spot nog op puien van chloraat en fenyl, want: bloemen zijn degeneraten vandaag, geknepen geslagen met washandenverf. Hoe anders heb jij ze uit meigrond gelokt met je aard van zand en wormentover, toen, toen met je vossezang, met je roodzwaaiende staart. (1-10-91) [pagina 440] [p. 440] Pseudo-Calvinistisch trouwplan. Ichi de mijne, de zon op het graan. Genoeg is een zegen, een keizersbestaan. De schans is genomen, de talmer verbrand, ik ben aangekomen in Houwelicslant. Met Cats voor mijn vader, moraal aan mijn zij, de zinne de minne de braafhoererij. Daar lach ik me worst om, de naam wordt gezet, ik mag zelfs van Dordt met mijn Ichi naar bed. (22-11-91) [pagina 441] [p. 441] we duwen met onze schouders tegen de liefde ze draagt de kleuren stadsgrauw wintergrijs over haar corselet haar deuren kieren maar daarachter is ze niet wij mondschilders leggen haar uit, ze is niets tussen ons - een lichtend blauw - we hebben haar niet nodig ze is een heet rood kannibaals vlees dat ons omzet in haar stof ze is grafgoud dat we schenden en stralend geel om ons altaar hameren ze is niet wat we nu al zo lang van haar zien (5-1-92) Vorige Volgende