Tirade. Jaargang 36 (nrs. 338-343)(1992)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 354] [p. 354] Rogi Wieg Mais Zo gek nog niet, wie zegt dat hij gek wordt. Iemand spoelt een huisje af, de stof van tientallen jaren gaat verdwijnen, iemand koopt een laatste half-brood. Ik belde je van een klein postkantoor in geel licht met zweet op mijn voorhoofd, ik stamelde, want de duivel kwam mij al tot het middenrif. Met lange tanden, met messen, het doet er niet toe met wat, als ik maar eindelijk een klassiek kunstwerk zou kunnen maken en anders een klassiek leven met om te beginnen jij in een lichte jurk. Door het draad dat over de wereld loopt heb ik niets onthouden; dat het niet goed aankwam, krakend en ruisend tenslotte blijft jouw hoofd het jouwe en kan men een mond van buitenaf nog minder liefhebben dan een brandend maisveld met daarin de oogst van een zomer. [pagina 355] [p. 355] Spek Voor de beginners zijn er nog zacht waaiende lampions, wandelingen aan de hand van de ander. Maar van de gevorderden wordt gevraagd om over die ene liefste die je soms vindt heen te stappen; asfalt smelt onder je voetzool, hijgend haal je nog net het einde van je ouders. En dan word je vanzelf een betweter tegenover schoonheid, want schoonheid bestaat wel. Aan de hemel zag ik vandaag niets bijzonders, je kwam thuis en kuste me nauwelijks, ik spoelde kersen af. Je haren krulden en ondanks jouw aanwezigheid waren er verbanden op komst van een grote treurigheid. Wie het lukt om een zondagsblad te maken op een zaterdag moet maar opstaan en mij omhelzen. Die kan de liefde ontdoen van weefsel, de spek uit de zijde van het varken halen met een toverstaf, symbolen laten verzoenen met elkaar en toch werkelijkheid blijven. [pagina 356] [p. 356] Meloenen Maak er maar van wat je wilt, het laat mij los, en warm word ik er niet van. Misschien zou ook het kleine hondje los moeten, spelen, loslaten van de lijn en niet slepen over de stoffige straten, tram in, tram uit. En wat te doen met wanhoop, met de grootmoeder die haar kleinkinderen hoort peuteren aan de deur, als ze niet komen. In de buitenwijken met wit-gele flatgebouwen worden dagelijks honderden meloenen verkocht, zo gaat dat, altijd maar weer de aankomst van een kind, of het verdwijnen van een dame of een heer. Ik trek mijn hemd uit en loop in de zon, jij ook doet hetzelfde, hetzelfde ongeluk dat naar je knipoogt. Hebben wij nog meer gelijktijdigheid dan waarop wij hopen. Ik gooi de stok weg naar de verte voor de mens die hem ophaalt tussen de mensen vandaan en ermee zijn slag slaat. [pagina 357] [p. 357] Ongeveer Hoe moet ik mezelf verdedigen tegen, mijn borstharen worden grijs, de muggen in de nacht willen geen bloed, staken vlak boven mijn huid; ik zal linkshandig moeten worden, en de kopjes thee laten rinkelen op de grond, zoals sterren kletteren, stukvallen, zoals met links een das niet meer te strikken is. Was de dood een worm, was de dood een kerkhof bij nacht, was de dood bezoekuur en rangschikken van vluchtige bloemen, was de dood ooit romantiek. Nee, hij is hardgrondige eeuwigheid waaruit niet meer valt op te staan en daarom hangt mijn buik naar de aarde, daarom is overal dat niet te kappen haar zo nadrukkelijk en ruimschoots wit. Wie zijn voeten ziet van boven heeft lengte, wie lengte heeft is nog niet opgerold, maar een vissoort opgediend met sieraden is helaas geen kwestie van beter kijken. Vorige Volgende