Tingeling bij de bakker
Met zijn gedachten nog bij de Troonrede die hij even daarvoor op de radio had gehoord, vroeg Tingeling: ‘Mag ik een half bruin, gesneden, alstublieft?’
De vrouw achter de toonbank antwoordde: ‘ik heb alleen nog maar hele’.
‘Wat zegt U?’
‘Ik heb alleen maar hele.’
Tingeling keek haar onthutst aan: ‘hoe bedoelt U?’
‘Ik heb alleen maar hele.’
Tingeling haalde zijn handen uit zijn jaszakken, die leken daar niet op hun plaats, en vouwde ze samen voor zijn buik. ‘Ja maar, U kunt zo'n brood toch in tweeën snijden.’
‘Kom kom mijnheer, dat doe ik toch ook niet met stokbrood, of met krentenbollen, laat staan met gebak.’
‘U kunt zo'n brood toch gewoon doormidden snijden.’
‘Maar wilt U dan niet twee kapjes?’
Tingeling wipte op zijn voeten heen en weer. ‘Twee kapjes?’
‘Ja, de mensen willen twee kapjes.’
Hij boog zover naar voren dat zijn hielen even van de grond kwamen. ‘Hoezo twee kapjes?’
‘Nou, de mensen willen twee kapjes en niet één kapje. Ze willen een heel half en geen half half.’
‘O’, zei Tingeling. Hij keek om zich heen. ‘Ja, nee, dat spreekt voor zich.’ Zijn blik fladderde langs de schappen en de rieten korven. De vrouw wachtte rustig af. Met een tik zette iemand zijn fiets tegen de etalageruit. Tingeling vouwde zijn armen over elkaar en sprak, terwijl de nieuwe klant binnenkwam, op ferme toon, alsof hij zojuist een knoop had doorgehakt: ‘Doet U mij dan maar een heel half bruin, mevrouw.’
De vrouw draaide zich om en pakte een brood van de plank.
‘Gesneden, alstublieft’, zei Tingeling en er klonk iets van vreugde in zijn stem.