bereidwillig, maar iets in zijn houding maakte duidelijk dat hij niet over het ontstaan van de foto wilde praten. De vreemdeling mocht hem samen met het meisje afbeelden. Dat was genoeg. De oorzaken die tot de foto hadden geleid deden er niet meer toe, konden nooit meer dan armzalige anekdotes zijn, te verwaarlozen fragmenten uit het dagboek van een jonge fotograaf. Het ging om dit ene woordloze beeld, dat overeind was gebleven, wat er ook over was beweerd.
Minzaam kijkt Boubat naar zijn fotograaf. Hij beseft de ironie van deze pose. Hoe de foto van de ander ook uitvalt, een onderdeel zal de voorstelling altijd overheersen. Dat is de opname die hij zelf, meer dan veertig jaar geleden, in een park heeft gemaakt.
Met dit dubbelportret was er, dacht ik, een eind gekomen aan de geschiedenis van het meisje in het Luxembourg. De fotograaf die zijn eigen schepping toont, veel verder konden we niet komen. Maar kort nadat ik de foto had gezien was ik zelf in Parijs en zag in een etalage een boek van Boubat dat Vues de dos heet.
Ik kocht het meteen, benieuwd naar nieuw werk, een overzichtstentoonstelling had ik nog nooit van hem gezien. Het boek was in 1981 bij Gallimard verschenen met teksten van Michel Tournier. Ik kon nauwelijks wachten en liep vlug naar een café om de platen te bekijken.
De uitgave bevat een keuze uit wat Boubat op zijn wereldreizen heeft gezien. Hij is in Portugal, India, Zweden, Marokko, Guadeloupe, Canada en Japan geweest. Maar zijn belangrijkste gebied blijft toch Parijs, de straten en pleinen, de boulevards, de afgebroken markt om vijf uur 's middags, een danseres die haar schoen vastmaakt, spuitende fonteinen in het Luxembourg, een jeugdige tweeling gekleed in jurkschorten, de armen om elkaar heen geslagen.
Boubat is al over de twintig als de oorlog uitbreekt. Vooral in zijn foto's uit de jaren veertig of vijftig zit nog iets van ‘het geluksverlangen’ waarover Rudy Kousbroek het heeft naar aanleiding van de verfilming van Raymond Queneau's Le dimanche de la vie, ‘die dunne, blikkerige schemering van geluk, dat bedeesde gevoel van onschuld, die voorzichtige tederheid’ (Cultureel Supplement nrc-Handelsblad 30-9-88).
Kousbroek vergelijkt het met de atmosfeer van bepaalde vooroorlogse chansons, maar je kunt ook aan de zwartwitte wereld van fotografen als Lartigue, Doisneau en Boubat denken, waarop zelfs de zachtste kleur een inbreuk zou maken.