onze medeleerlingen een beetje te epateren. Iets meer, maar niet veel. Het hoorde, net als het snelwandelen, gewoon bij de proefnemingen die we verrichtten. Kleinschrijven, ook zo'n activiteit. Men neme een woord en schrijve het zo klein maar zo vaak mogelijk op een vodje papier. Na afloop telle men en tone de tegenstander het bewijsstuk.
Ik heb de neiging te denken dat het afschaffen van God, tijdens zo'n pauze, thuishoort in deze reeks proefnemingen. God verwierp ik, tijdens een pauze, in de derde klas van het 's-Gravenhaagsch Christelijk Gymnasium, in het gezelschap van Gerard.
Ik herinner me de ontspannenheid waarmee ik formeel afscheid nam van het idee waarmee ik groot was gebracht. Hoe graag zou ik die middelbare scholier zelf hier bij me hebben, om hem vragen te stellen. Zoals: heb ik daarvoor dan wel geloofd, en zo ja, waarin? Of ben ik alleen maar in opleiding geweest voor de gelovige die ik niet ben geworden?
Wie geloofsbelijdenis doet, geloofde die voor die tijd dan niet? Het geloof is een wilsdaad. Al die tijd heeft men zich voorbereid op een soort van première, en was men zijn eigen souffleur. Daar liep ik over de Groothertoginnelaan, we waren al bijna weer terug bij de school, en voortaan zou ik niet meer geloven. Het meest opvallende was de rustige ongeschoktheid waarmee ik een hendel leek te hebben overgehaald, het besluit had genomen tot een afwezigheid; ik had God afgeschaft.
Aan mijn daad was een openbare plaats te pas gekomen, de Groothertoginnelaan, en een getuige, mijn vriend Gerard. God, Gerard, Groothertoginnelaan - dit was denkelijk zoals het moest gaan: op zo'n verwisselbaar moment, de pauze tussen het derde (10.10u-11.00u.) en het vierde (11.00u.-11.50u.) uur, klaarlichte dag, en passant, tussen de ene hap brood en de andere. Gerard kocht altijd een Mars bij de bakker die zich met zijn bakfiets voor de ingang van de school posteerde, een Mars en twee harde broodjes. Hij was de enige die geen papieren of plastic zak met boterhammen bij zich had.
Daar dus, tijdens het gaan, het zetten van misschien drie, vier voetstappen, op een plek die ik desgewenst nog aan zou kunnen wijzen, deelde ik mijn ongeloof mee, zonder dat er verder nog enige discussie aan te pas kwam. Dit was voortaan zo.
Vanaf dit moment zou er een ongelovige op school en in de kerk en op catechisatie zitten. Een bange ongelovige, dat wel, die er nog jaren over zou doen, vele beschaamde jaren, om zich af te melden bij degenen die hem hadden willen laten geloven, zijn eigen vader en moeder.