of ze kennen hem, er zijn al ontmoetingen geweest, er zijn al afspraken gemaakt.
Een einde is er evenmin: hij haalt kogels uit de browning, maar op het eind van het boek wacht die lege browning nog op ontdekking. Hij vervalst het briefje voor de eierboer; wat daarmee gebeurt moet nog komen. Hij spreekt af met de vrouw van een ijdele kroegvriend; de dag van de afspraak moet nog aanbreken. Op het eind van het boek is Walijne nog niet opgehaald bij de drankhandelaar of nog niet teruggevonden op het strand. Zo kan het toch niet eindigen?
Geen begin, geen einde, geen moment. Het besef en het weten vervagen, lossen op.
Er is nog een manier om het ultieme Koolhaas-moment onmogelijk te maken. Wil er sprake zijn van een moment dan zal dat beleefd moeten worden en dat veronderstelt een iemand, een ‘ziel’ zeg maar. In dit boek wordt degene die dat moment zou moeten beleven, Bernd, op radicale wijze van zijn persoonlijkheid, zijn ‘ziel’, beroofd. Uiteraard door de drank. In het begin telt de lezer nog wel mee: twee wodka, drie bier, weer drie bier, veel bier, dan raakt iedereen de tel kwijt.
Er is nog meer: de hoofdpersoon heeft nauwelijks een identiteit. Waar komt hij vandaan? Heet hij Bernd of Bernard? Is hij vader of oom van Walijne? Sommige mensen uit zijn nabije verleden kent hij wel, andere niet. Hij wordt aangesproken met ‘jullie’ en spreekt zelf over ‘wij’. Ik weet dat een aantal van deze raadsels logisch kan worden opgelost, maar wat ik bedoel is dat alles in het werk wordt gesteld om de indruk te wekken dat Bernd niemand is, geen persoonlijkheid. Hij kan geen moment beleven.
Het boek wordt gevuld door personages zonder karakter en dat ene personage zonder ziel. Carl is een geslaagde, goedgelukte zeiker, Medusa een uitgekookte egoïste, de kroegbaas een valse bokser, de homo lacht zich rot als zijn vriend beledigd wordt, Nicolaas is een ijdele stommeling, zijn vrouw Tonie laat zich binnen een kwartier versieren, de drankboer is te stom om te zien dat de ander stomdronken is. Aan de andere kant dus Bernd, die zonder ziel. De schakel is Walijne, het kind dat wel leuk oogt maar reeds voor haar leven beschadigd is. Bernd houdt zich staande met spreken, zijn wapen is taal. Hij beheerst het vermogen door te praten de anderen uit te schakelen, vrijgevig te maken, te shockeren, te verslaan. Totdat de drank hem het wapen uit handen rukt, is hij machtig en beheerst hij meestal de situatie. Tot zolang staat Walijne ook letterlijk aan zijn kant. Het zou zijn redding kunnen zijn als de taal die hij sprak de weergave zou