Tirade. Jaargang 35 (nrs. 332-337)(1991)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] Tomas Lieske Na de abortus Er is een platte kom van romig porselein waarin wat wij van leven hoopten terecht gekomen is. Wat aten wij die avond? Ik droomde in die tijd van de Rode Zee, de wereld onder water, rijpende koralen, vissen, stilte in de groene kleuren, stralen nog van licht en de fluwelen grotten die altijd lokten. Diep in mijn ingewanden hangt een theaterzaal, tochtig, met rookgordijnen en molm in het hout; met onbewogen, wiebelende koppen staren insekten langs de randen. Toen mijn vader stierf braken zijn kasten als biscuit en zijn vlinders waaiden open. Het vroor en zij verloren hun poten, hun voelsprieten, hun schilden, hun facetogen die knapten. De witte scherven gleden langs de speldeknop. Van de wereld alleen deze kleine plek, schrijnend verborgen onder het gewone. Ik plaats mijn platte zolen en om mij heen hoor ik de attachékoffers van dekschild dichtslaan. Men reist af, de kraai een steekwapen voor zijn gezicht gebonden. Ik koop mijn water en mijn kolen en het hout waarmee ik ovens brand. Wat eten wij? Want laten wij hechten aan de gewone gang van zaken. Mijn langzaam genezende verband vult de schaal van porselein; ik eet de schuld die mij is aangepraat. [pagina 52] [p. 52] Je huid is bont De bontste paringssprong zag ik in Parijs, de Ménagerie bij de Jar din des Plantes en de moskee. Twee panters vierden het zonnige stille ochtenduur en keken in elkaar. Hij beet haar in de nek en zij zag geen tralies meer, zag achter ons de zwellende ballon, het opgaan van haar oranjerode binnenwereld, tot zij na de geluidloze ontploffing hervond dat alles leeg was en haar irriteerde. Je jas is wel gevlekt maar hangt om kwetsbaarheid, je bijt naar watje als bedreiging ziet, toch pluist het op je buik; je handelt snel, je loopt als een zorgeloze en je verleidt. Je huid spant om een binnenwereld, om een nauwe steeg vol sissende parfums. Je huid is zoet als baklava, de geur is van droge, kostbare kaneel. Schiet, wie ook naar je wijst, met scherpe klauwen toe, scheur als eerste huid van spieren af. Zet je nagels in het vlies als dit weerspannig is en de huid nog vast wil houden; laat het bloed de gronden roze kleuren. Kom thuis. Kom of zoek je weg, ongeschonden, adempluimend in de kou, binnen je imitatiepanterhuid. [pagina 53] [p. 53] Wij kiezen allen een kleur Eerst is het een klank uit vreemde streken, als grondijs, als de stank van een ongeziene veelvraat die op je nek loert, daarna een woord in de hoek van je broekzak, het slaapt tegen de warmte van je dij aan, ongemerkt ligt het in je hand: dood. Je verft het wat op, vervangt het door een bezwering. Door een symbool in een harnas, dat je kan bevechten. Je bent een vrolijke ridder van deze tijd, je betreedt het slagveld en meet je lans met de ander en dan merk je de ontoereikende lengte, je vizier knarst, je handschoen ligt thuis, je paard mist twee poten. Je stapt in een kooi, je lonkt naar publiek, rekt je uit, toont je borsten, maar die stille vacht in de hoek: een tijger op zijn rug, zijn poten beurtelings gestrekt, de warme okselhuid hangt nog doelloos af. Was de dood maar een kamer met eindeloze kwartetten, een schuldeloos dromen over vroegere geliefdes, was hij maar glad en gelukkig als de pit van de lychee. Maar je voelt je een doornatte tennisbal in de kaken van de bouvier bij de veerpont. De verf schilfert en kleeft aan je vochtige handpalm. Vorige Volgende