Tirade. Jaargang 35 (nrs. 332-337)(1991)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] Gerrit Kouwenaar De laatste dagen van de zomer Trager de wespen, schaarser de dazen groenvliegen grijzer, engelen gene, niets dat hier hemelt, alles brandt lager dit zijn de laatste dagen, men schrijft de laatste stilstand van de zomer, de laatste vlammen van het jaar, van de jaren wat er geweest is is er steeds nog even en wat men helder ziet heeft zwarte randen men moet zich hier uitschrijven, de tuin in de tuin insluiten, het geopende boek het einde besparen, men moet zich verzwijgen verzwijg hoe de taal langs de lippen invalt hoe de grond het gedicht overstelpt, geen mond zal spreken wat hier overwintert - [pagina 44] [p. 44] Men is er niet Men is er niet, men ligt in zich, men ziet vooruit in tijd terug, dit kan dus niet dit is vandaag, een wig, eenvoud van niets alsof men zich onteigent in een ding binnen en buiten breekt hetzelfde licht, spiegel die niet kan kiezen, tweeling, ik of ik men ziet wat was terwijl men is, door zich te zien wat blind is, onzin, kan dus niet bestaat dus niet, dit liegt, wist uit in wit alles is niets dan zwarter, witter zelfs - [pagina 45] [p. 45] In een lade Dit moet zo aflijvig het vlees prijzen dat zelfs de ijskast het opgeeft dit moet zo inwendig dat het witgoed zich leegbloedt, het uitkrijt dit moet de letters zo grondig besmetten dat zij in de wonde ontwaken soms vindt men nog in een lade een litteken, schrik van een inktvlek het was, zoals sneeuw is of as maar het was maar het is niet - Vorige Volgende