voor wie, zoals ik helaas, geen woord Russisch kent. Mijn ideeën over verstechniek zijn mede door de zijne bepaald, en in het bijzonder die over het gebruik van rijm. Dat fenomeen heeft wat inkt doen vloeien in de loop van de geschiedenis! Een steile humanist als Milton noemde het, notabene, de ‘Uitvinding van een barbaars Tijdperk’. Maar ik voor mij houd van rijm. Mits intelligent gebruikt, versterkt het de indruk van onontkoombaarheid die een geslaagde formulering maakt; en in zekere zin is het de liefdesdaad van de woorden, hun verbale baltsgedrag. De rijmterminologie (omarmend, gepaard, etc.) wijst al in die richting.
Van Auden heb ik bovenal een geestesgesteldheid geleerd: die van een zo groot mogelijke morele integriteit, waaraan in laatste instantie ons retorische snijwerk, al die behendig getrokken krullen en arabesken, ondergeschikt moet blijven. ‘Een oneerlijk gedicht drukt, hoe goed ook, gevoelens of opvattingen uit die de maker ervan nooit gevoeld of gehuldigd heeft,’ schrijft hij in de introductie tot zijn Collected Shorter Poems 1927-1957.
Meer in het algemeen heb ik aan de Angelsaksische modernisten, Eliot voorop, de overtuiging te danken dat een dichter zijn eigen tijd tegenspraak verschuldigd is. Ik vind, tussen twee haakjes, The Waste Land nog steeds een gigantisch gedicht, hoewel de maker ervan enigszins uit de mode schijnt te zijn. Via diezelfde merkwaardige Amerikaanse puritein heb ik het nodige over de mogelijkheden van ritme, metrum en antimetrum ontdekt; zonder hem zou de min of meer jambische stroom, die indirect uit de mond van mijn ‘vaders’ vloeit, misschien nooit zijn overgegaan in dat ongeduldige horten van dactylen, spondeeën en anapesten in regel 7 en 8. En tenslotte is een oogrijm â la ‘tram/Rotterdam’ ongetwijfeld uit de Engelstalige poëzie afkomstig, waarin immers ook de eigenaardigheden van de spelling de dichtkunst verrijken (bij het lezen van een oogrijm beleeft men de ongebruikelijke sensatie van twee om de voorrang twistende zintuigen).
Om Auden te eren, en in gevecht met Descartes, heb ik hierboven zijn ‘And the kitchen-table exists because I scrub it’ geparafraseerd. Maar op dit laatste na was ik mij al deze dingen godzijdank niet bewust toen ik mijn gedicht schreef. Ze waren weggezonken naar die troebele onderwereld waarover de Weense fraudeur ons heeft geïnformeerd, - die ik overigens als schrijver van fictie nogal bewonder.
Nu heb ik mijn eigen werk becommentarieerd, dat vind ik op zijn zachtst gezegd tamelijk potsierlijk! Ik wist alleen geen betere methode om de mij gestelde vragen te beantwoorden.
Benno Barnard