Tirade. Jaargang 34 (nrs. 326-331)(1990)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 530] [p. 530] B. Schierbeek Tien Pettense gedichten in de lucht zoeken zwarte kraaien tussen hun veren het opkomend onweer donderkoppen kijken over de duinen op zoek naar een dal om neer te slaan zijkomen in plensende regen het bos donker van de bomen ik loop er in ik vlucht er uit en word aan het eind gekapt over de duinen een vlucht kraaien zwarte klaprozen fladderen over het dak het landschap wijk wuivende bomen nemen afscheid van andere wuivende bomen 't is de wind die blijft [pagina 531] [p. 531] het tocht in de leden van de mens hij huivert zich door het land genot en genade geen hand in hand een man loopt naar zijn horizon verliest het veld onder zijn voeten eens zijn verschiet de droom van zijn toekomst zijn voeten worden steeds lichter al haast een vogel zo vliegt hij voort zonder te denken aan te kunnen neerstorten wel wordt hem zichtbaar de lading van zijn leven de ruimte veroveren door zelf ruimte te worden, dacht hij. je oren te luisteren leggen in de bergen de trillingen noteren van de pas ontloken bloem die distel in je voet het wild aan de flanken en de windwaait je haar op als stof en alles vertalen in geluid de krekels de ezels ja en nee en hier en daar een schorre eenzaamheid op de tong van de man aan de flank van de berg [pagina 532] [p. 532] weerkaatst een verhevigd verlangen: een verre vesting om in te wonen maar nooit meer zo zei hij zal ons min of meer de wereld heugen zoals zij blonk nog voor de woorden en de altijd afwezige moeder glimland in haar portret later denkt hij 't ging voorbij een vorm een vlucht een schim ongezien haast door alle tochten heen en terug een reis naar het einde zei Basho op zijn smalle weg naar het Noorden tenslotte wanneer ik denk alleen te zijn Buiten het seizoen- Bloeit ook hier Een paardebloem Vorige Volgende