Tirade. Jaargang 34 (nrs. 326-331)(1990)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 98] [p. 98] [Tirade maart & april 1990] Hans Faverey Uit ‘Het ontbrokene’ Wat moet een brief zoals deze hier niet hebben doorstaan om zo dicht te kunnen naderen tot zijn voltooiing. Wat een parels worden niet blindelings uitgestort over zo een bittere dorsvloer uit onyx. En hoe weerloos ligt daar niet tussen de varens langs de beek, al zo verstrikt in zijn netten, nog na te lachen een clown om al dit hierzijn om niet. [pagina 99] [p. 99] Iemand, die in de verte haast aan een jockey doet denken, opent met moeite het portier en valt als een steen uit de buik van zijn paard. Geleund op zijn riemen, voor anker in zijn nimmer aflatende schemer, herinnert zich mijn veerman de eeuwige plannen voor een tunnel en glimlacht, nog even liploos als altijd. [pagina 100] [p. 100] Eenmaal los gelaten door zijn hand verheft zich de boemerang, doorklieft het luchtruim, wil al niet meer terug, ruikt de zee, ziet de zee, scheert over het water en duikt onder. Net of zij nog klaar zat op haar gonzende heuvel, de uitgekookte jageres met de stervormige violette irissen, met haar twee lynxen aan haar voeten op scherp; alledrie dezelfde indringende starende blik die je blijft volgen tot je denkt te zijn ver- dwenen uit zicht. [pagina 101] [p. 101] Zelden heeft de sprong van een panter ook maar iets van dezelfde sprong door dezelfde panter, wanneer niet zoals gewild door die panter zelf. De dolfijn die voor het schip uit zwemt zwemt net zo lang voor het schip uit, tot er geen sprake meer is van een dolfijn die voor een schip uit zwemt. En zo zal het gebeuren, dat je nauwelijks merkt hoe je okselzweet van geur verandert, dat het je ontgaat hoe de centaur eerst zijn hoeven schraapt voor hij naar je toe komt, en in je veilige huis alles kort en klein schopt en slaat. Vorige Volgende