Tirade. Jaargang 33 (nrs. 320-325)(1989)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 256] [p. 256] H.H. ter Balkt In de zwart-gouden stad Gaius Julius spert zijn ogen: blauw opwaaiend kleed van de tijd onthult de zwartgouden wijzerplaat Aan de kooi in het centrum (daar klapperde in weer en wind met zijn vleugels een adelaar) ontspringen twee gevederde wijzers draaiend langs de standbeelden op het plein; van veldheren, keizers, kooplui die de plaats innemen van de cijfers Twaalf tot en met Eén. Over die rotonde vlugger dan windhonden (donker viel de schaduw van de valkhof-burcht op de boten van jan van goyen, op de golvende Waal) jaagt de zwartgouden tijd: zwart omdat zij oud is, goud omdat zij onder haar tong de glorie draagt van een koninklijke munt, weggerold over de tafels van alcuin en charlemagne, uit de herfstachtige lente van het westen. In die munt de Vrede geslagen van Nijmegen; 1678. Koetsen ratelden langs de waag en de kerk van de gestenigde heilige; gonzend als bijen- vleugels de golfjes op de rivier. En de ooij met zijn geel hooi als harten van lampen, verlichtte je poorten en je standhoudende muren [pagina 257] [p. 257] Toen holden regens je stenen uit, verraderlijk, en daarna, 1944, braken vliegtuigen je station en je hart, adelaar zonder horst. Duldzaam, werd je de schaduw van de adelaar, nu verspreiden grijze wagens je mare. En de Waal, een kwik- stroom onder de leden, spoelt nog langs je kaden maar je gelooft nu in uithangborden en horoscopen De munt van je glorie rolt tergend langzaam van 't talud Kruis, de vleugelslag, munt: virussen van kapsones klein als peppelbladratelende vierdaagsewandelaars Vorige Volgende