Er is een stuk geweest, vooral merkwaardig, omdat we het niet hebben gespeeld. De Deur, geschreven door A. Koolhaas. Waarom het nooit is opgevoerd, tenminste niet in onze tijd, ik weet het niet. Er zullen ongetwijfeld omstandigheden zijn geweest. In een samenleving van studenten kan van alles gebeuren of niet gebeuren. Een paar van de talentvollen, die ineens vinden, dat ze maar eens een examen moeten gaan doen. Een plotselinge verschuiving van belangstelling, bijvoorbeeld van toneel naar film of voor mijn part naar literatuur. En een meer algemene oorzaak: ook wij werden toen al ouder en misschien gingen we anders over de dingen denken.
A. Koolhaas ook? Natuurlijk. Hij zat van tijd tot tijd, net als de anderen, voor een tentamen. Hij ging bovendien schrijven en hij was de eerste, die iets gepubliceerd kreeg. In De Gids. En ergens anders zijn niet of nog niet gespeelde stuk. Mijn eigen exemplaar ben ik een jaar of tien later kwijtgeraakt om het nooit meer terug te zien. Op het moment van kwijtraken kende ik het vrijwel uit mijn hoofd. En, zoals dat gaat? Welzeker: fragmenten door de omgekeerde verrekijker en zeer duidelijk. Maar niet zoveel fragmenten meer.
In de hoofdrol zien we een kleine, verlegen man, omringd door spelers. Echte komedianten, die dus beroepshalve op het toneel staan in de rol van dokter, verscheidene kamerheren, kortom het dagelijks personeel van een koning, die ze nooit te zien krijgen. Hun werk, het spelen, verveelt en vermoeit hen en als het doek voor de eerste maal opgaat, horen we een van de hoogwaardigheidsbekleders zeggen: Môge dokter, ook zo moe?
Dat is dan heel verkeerd, want ze mogen niet moe zijn. Ze mogen zich niet vervelen. Ze moeten opgewekt en bedrijvig in dienst blijven van de illusie, die door hen koning wordt genoemd.
Hun pad wordt gekruisd door de kleine verlegen man, Jeroom van Zaaben, die wel in de koning gelooft, al heeft ook hij hem uiteraard nooit gezien. Jeroom koestert een bizar verlangen - een onweer op zijn kamer - dat door de koning moet worden vervuld en wanneer dat niet kan, loopt hij vertwijfeld het toneel op om zich toegang te verschaffen tot de koning, die zich daar achter de deur van zijn paleis bevindt.
De opperkamerheer probeert de kleine man over te halen terug te gaan