Tirade. Jaargang 31 (nrs. 308-313)(1987)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 145] [p. 145] Rogi Wieg Vier liefdesgedichten Gedicht over jou aan zee Aan deze zee sta je bijna naakt. Al draag je winterjas en muts en schoenen tegen kou, de toon van alle golven die je raakt als metafysica doet je kledij verbloemen. En inderdaad, er is ook meer dan kleine wangen en een slagvaardig wezen binnen huid en haar. Ik ken wel wat reusachtigheid die deze naaktheid in kan vangen, of iets van doodgewone stof waarvanuit ik je verklaar. Maar ik weet niet wat het is, je bent er altijd zoals je bent, daar aan de zee. En er vallen sneeuw en diepte in je haar. Ik wil je niet bezingen, alleen maar met je leven, met alle dingen die van ons zijn en in hun naaktheid niet ontvallen aan de waarheid, die niet zweert bij kleding en bij tijd. [pagina 146] [p. 146] Aan jou Nu jij mijn haren wast wordt alles zoals dauw in deze kamer, we wonen nog wat klein. Voor eeuwigheid. Het komt mij zo verwarrend voor dat hier ik en daar een vrouw haar daden kan verrichten. Maar mijn persoonlijkheid is niet meer zo eenvoudig, niet meer zo geheel dat ik zou willen zeggen hoe goed het is om hier te zijn. En als je weg wilt gaan, hoef ik alleen wat zaken te verdelen, wat tijd, mijn leven. Goedheid, je wilt niet dat ik uit mezelf verdwijn. De traagheid van gedachten is te groot, want ik verander niet voldoende in een richting die van waarde lijkt. Ik ben zo Godvergeten oud. Ik ben aan niets meer dan aan jou vertrouwd, aan lichaamlijkheid, aan geest, aan jouw verplichting er voor mij te zijn. Je wast mijn haar tot aan je dood. [pagina 147] [p. 147] Thema's Ik varieer op thema's rond een kleine dame, op jou, of jij op mijn gebruik van mooie taal, omdat ik maar een aantal woorden heb om grote vrouw en nog in mijn bezit te kunnen zeggen. Je bent zo vaal als licht in onze kamers, ondanks kleuren mondrood en ook helderblauw over je huid. Je maaktje leven om ergens ver weg alle toekomst van ons te verscheuren tot de tijden dat je thuiskwam en er iemand was om te vergeven. Ik zou het ook wel willen doen, maar ik kan het niet, ik heb te weinig voortgebracht, alleen een jongeman met vage wijsheid, heel verwarde lippen. Je zou je mooie haar best kunnen knippen en die hoge schoenen niet meer dragen als dat iets verzacht, maar om werkelijk terug te kunnen moet je je van mij ontdoen. [pagina 148] [p. 148] Gedicht Je hebt mooie ogen, nee, zo mag je dat niet zeggen, zoiets is al lang voorbij. Maar je ogen bleven door de jaren heen, door eeuwen ziet men mooie ogen, ik heb ze daarom maar verbogen in duizend naamvallen. Ze blijven wat ze zijn, de pupillen: het omgekeerde mannetje van stof en bloed, dat er altijd is. Maar ik verdwijn straks uit je ogen, worden ze dan anders, dof misschien, of mooier dan ze zijn geweest. En als je glimlacht is er nog die glimlach waarvan ik best iets zeggen wil. Want zo vaak leest men in je glimlach hoe men ooit je mooie ogen zag. Vorige Volgende