Tirade. Jaargang 30 (nrs. 301-307)(1986)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 395] [p. 395] Joost Zwagerman Ik heb te regelen De dichter heeft te regelen Ik heb te regelen een kindjelief, een woning en natuurlijk spullen ook. Het moet aanwendbaar zijn mijn bezit, ik moet het nu en dan alleen kunnen laten zonder even later roerloosheid aan te treffen. Stel ik kom thuis het kind is versteend, het huis verlamd en de spullen nog veel erger. Geen andere beweging dan deze thuiskomst. Dan zou ik denk ik moeten maken een wet zó waterdicht dat stilstand achteruitgang is en ook naar voren nog een beetje. Mijn hanteerbare, goedgeefse bezittingen hoeven niet meer in de houding want er is dan een geschreven wet. [pagina 396] [p. 396] Nee Nee, dan de dichter die het gewicht van zijn boekenkast wil meten, ik bedoel het soortelijk. Die dichter wil graag categoriseren. ‘De mens bestaat voor tachtig procent uit water.’ Dat feitje komt niet uit zijn kast; het weerlegt de rappe overtuiging dat de dichter zélf het soortelijk gewicht vormt van al wat hij bezit. Water in zijn kast met boeken. Dat het gaat sijpelen. Dat de papieren draaikolk verslapt, verlept tenslotte, dát zou 'ie wel willen. - Soms grijnzen de ruggen. ‘Doe het dan zonder ons.’ De ballast die gemeten, bezeten wordt. [pagina 397] [p. 397] Vandaag gezongen Vandaag gezongen speelde ik de contouren van een logge narcose en beriep mij op de melodie. ‘Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt’, dus het volume van mijn stem zo vol zo diep, dat volume was omlijnd door van allerlei bewustzijn. Besmeurd, zo moet mijn lied geklonken hebben. Aanpalend de vernauwing en het was mijn rug die strekte in het kader van de suffe ledematen. [pagina 398] [p. 398] Dressuur Jij zegt er is een vormeloos eskader dat langs het matte, ongeschreven grasland scheert, er zijn ook overal de wormen, overal is aas. Aan de waterkant, de straatkant zit jij, de visser. Je wacht. Dressuur is in je handpalmen. Waar ben jij thuis? Waar gewacht wordt. Waar wordt gewacht? Aan het water. Op straat. In huis. Aan de straten waar de woorden wonen kammen stille slangendichters huizen uit. Zij weten niet dat poëzie de taal niet dakloos maken mag. Zij jagen. Maar nog zijn er dichters, vissers die op balkons van onverwoord bewoonde huizen durven te gaan staan, starend, wachtend op wat bewegen gaat. Ik, ik ben zo'n dichter. De huur van mijn naamloos bewoonvertrek is een zweepslag - betaalbaar, navoelbaar, genaakbaar de inhoud. Naar ‘Aas’ van Cees Nooteboom Vorige Volgende