Tirade. Jaargang 30 (nrs. 301-307)(1986)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 331] [p. 331] R. van Lier Vier gedichten Mijn oom De negers heetten allen eenzaamheid, de dood speelde 's nachts met de apen in de bomen waaronder hij lag te slapen; hij wist het en hield zich bereid. Later voorgoed weer in de stad, verzweeg hij de namen van zijn metgezellen. Ik kind, dol op verhalen, had bij zijn vertellen over het bosland, een vaag gevoel dat hij iets vergat. [1930] [pagina 332] [p. 332] Kanttekening De proppige moeder die ze wordt puilt al heel even uit het lijf dat tintelt voor mijn ogen. Maar wij klagen toch ook niet om bomen, de bloesem voorbij, geprangd van vrucht. Bovendien wat te zeggen van de zwaarlijvigheid, de korte adem, het echtelijke humeur, die ze allicht moet verdragen? Toch welbeschouwd weemoedige gedachten in het voorjaar. 1977 [pagina 333] [p. 333] Wijzen van samenzijn Ik zei tot haar: over de rivieren is een nieuw land, neem mee van wat wij hebben, wat je verkiest, je vindt er allicht een woonplaats en mensen die je tongval verstaan. Maar 's ochtends stonden brood en thee als altijd gereed en ging zij bedrijvig haar gang met weinig woorden. 's Nachts was zij steeds, stil, in het aangrenzend bed, maar niet langer hoefde ik mijn dekens te pakken en wijk te nemen naar elders in huis om beter alleen te zijn. In slaap en wake leefden wij, alsof één van ons, reeds jaren geleden, was gestorven. 1982 [pagina 334] [p. 334] Amor fati Zittend op een bank naast elkaar zien wij uit op de ruïnes van onze levens en ons leven tezamen. Als ik mijn arm soms om je schouders leg en je je als vanouds weer bij mij nestelt in de plek die je voorgoed is toegewezen en waar nog warmte uitstraalt, je koestert in de illusie van mijn bescherming, weet je niet, hoe bitter alleen ik ben, terug weer in de stilten van mijn kinderjaren, weet je niet, hoe gescheiden van alles en iedereen ik hier zit, in nooit-aflatende rouw. Rouw die er was reeds in een vroeg verleden, maar nu niet meer uit voorgevoel geboren, want wat er hing, heeft zich intussen jaar voor jaar voltrokken. En spreek mij niet van vrede of troost, zie liever hoe geboeid ik kijk naar de zuivere scherven van mijn bestaan, de gouden, zilveren en de kristallen, de aardewerkfragmenten in hun aardsheid, een mozaïek met eindeloos wisselende contouren in het zicht van mijn bevrijde blik, zie liever hoe ik hier zit en toekijk, ongebroken en nog tot elke opstand bereid. [1984] Vorige Volgende