Tirade. Jaargang 29 (nrs. 296-300)(1985)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 865] [p. 865] Toon Tellegen Gedicht Een voorjaarswandeling 1 Wij liepen in een bos langs oude dennen, varens, berken, mos en spinnewebben. Wij konden daar slechts fluisteren, durfden elkaar niet goed te verstaan. Plotseling hoorden wij hoge stemmen: ‘Ga weg! Straks vallen alle bomen om!’ Wij stonden stil, hielden onze adem in. De zon scheen, het was het midden van een dag. Een beek leek wel te rinkelen, had niet genoeg aan glinsteren. Toen vielen alle bomen om, bedolven ons. 2 Wij liepen in een bos. De zon scheen door een dunne wolk. Wij gingen zitten in het mos en sprongen snel weer overeind of leunden bedachtzaam achterover, keken naar de hoogste bomen of woedend naar de grond. Wij hoorden plotseling schelle stemmen: ‘Ga weg! Straks vallen alle bomen om!’ Wij renden weg tot wij niet meer konden, bleven in een weiland staan, wisten niet hoe ver wij moesten gaan, keken naar elkaar, hoorden de bomen vallen. [pagina 866] [p. 866] 3 Wij liepen door een bos. Vernuftig scheen de zon tussen dikke wolken door. Wij hoorden scherpe stemmen: ‘Ga weg! Straks vallen alle bomen om!’ Wij renden weg, lieten ons vallen in het gras langs een rivier en keken om, zagen het bos waarin geen twijgje viel of zelfs maar knapte. Wij wachtten. Toen liepen wij terug, maar het bos liet ons niet meer toe en wij gingen zitten in het gras en keken naar elkaar, wisten niet wat te denken van elkaar. 4 Wij liepen in een bos. Wij zagen rupsen, torren en bonte spechten. Het was lente, wij liepen heel langzaam door het gras onder berken, hoorden plotseling heldere stemmen: ‘Ga weg! Straks vallen alle bomen om!’ Wij liepen verder. De zon ging omhoog en geduldig weer omlaag, bijen zoemden, werkten. Er hing een geur van hars en vochtig gras, de maan kwam op tussen twee dennen. Wij waren heel verdrietig, toen, liepen niet meer verder. Vorige Volgende