Tirade. Jaargang 27 (nrs. 284-289)(1983)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] Cees Sanders Passagier in Holland Holland Van de polder draait de dijk naar de horizon alsof de waterbouwers geconcurreerd hebben met de zwierige schoonheid die een schipper mij op de rivier van rijkswaterstaat etaleert. Hij stroomt op de tast naar de zee, aarzelt zó dat een passagier denkt op een kanaal te zijn, een sloot, ook slijmt hij kroos aan zijn kribben. Hij leeft pas op als fabrieken hem haar chemie schuimbekkend afstaan, het is Holland dat de schepen sluis na sluis beklemt en mij. Ik stap van het gastvrije schip, fiets de dijk op ver van het water dat ik de schipper voor klare schenk: zijn dronkenschap legt haar adem erover! [pagina 41] [p. 41] Een straatgod Het cafélicht streelt de nacht waaruit ik van mijn fiets opsta, om een vrouw speel ik er met stenen (is zij in mijn hoofd aan het slapen?). Het glas stoot ik, een straatgod slechts, aan woorden overspelig van haar die reeds voor het sluitingsuur mijn nota op haar kassa schrijft. O, zij bant mannen aan ranzige dromen, naar een fysieke transactie taalt zij niet, zij heeft deze dobbelstenen opgeschilderd als haar ogen, als haar nagels bijgevijld. Op mijn bagagedrager zit zij niet, zij houdt mijn glas in het laatste afwaswater, kijkt niet om voor verre lichte steden maar duwt mij haar vinger op de mond. [pagina 42] [p. 42] Het hart van mijn schipper Mijn schipper draait mijn kade langszij en toont me het vocht van zijn cadeau, op zijn mond zit zijn droom om een vrouw, zegt mij het harde touwwerk te witten. Hij zoekt het kermisgeluk waar de ramen schateren van het neon, een vrouw houdt er haar wacht, zij siert witter dan zijn zomercostuum. In slaperig licht strijkt hij zijn ziel voor eigen passagieren tot zijn reis is gewit, toch wordt het een dageraad ziek van zijn schuldenmakende nacht. En zijn schip loopt geen zeestraat in, eerder een rivier door vissen onterfd, want voor de zee moet hij steeds wenden naar zand en grint die zijn hart belasten. [pagina 43] [p. 43] Waterspiegel Met de polderwind ben ik naar zee gefietst - snelbinders omknellen mijn monsterboekje - maar de zee heeft ieders vertrek gesloten, stoot wolken aan, zeeschilders vluchten. In de vouwen van de uitnodigende zee hoor ik gezonken zwemmers, passagiers schreeuwen om het verleden waar ooit vaders oorlog als een zeeman stierf. Hè? Ik zie mijn schipper naar mij roepen, kort schiet de zon op zijn boegvrouw, zij moet dat schip aan zijn zeewaan laten, wit van tranen meert zij in mijn armen. Wanneer ik haar koude lippen beasem valt zij in duizenden puzzelstukken: de zee heeft haar voorbeeld ontvoerd (en aan het land kan ik me niet tonen). Vorige Volgende