| |
| |
| |
Robert Lowell
Het Quaker-kerkhof op Nantucket
(voor Warren Winslow, gestorven op zee)
Dat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.
1
Een brakke vlakte van zandbanken bij Mandaket -
woest sloeg de zee nog stuk, de nacht
was opgestoomd in onze vloot, de Noordatlantische,
toen de verdronken matroos het sleepnet greep. Licht
flitste van zijn marmeren voeten en warrig hoofd,
hij klampte zich vast aan het net
met spieren van zijn dijen, hard als knopen;
het lijk was bloedeloos, stoplap van rood en wit,
waren doodslampen zonder glans,
patrijspoorten in een oud schip gestrand,
zwaar van het zand. We belasten het lichaam, sluiten
zijn ogen en tillen het naar zee, waar het vandaan kwam,
waar de hondshaai zijn neus schaaft
aan Ahabs voorhoofd en leemte. En de naam
wordt opgeschreven in geel krijt.
Matrozen, die de zee dit voorteken toewerpt,
waar pantserschepen zich tot zijn
| |
| |
god der wrake zullen wenden,
als jullie niet bij machte zijn
om dit Atlantische bolwerk te versterken
tegen de aardbever, de groene, onvermoeid, kuis
in zijn stalen schubben: vraag niet naar Orpheus' luit
om 't leven terug te plukken. Kanonnen van de gestaalde
vloot stoten terug, herhalen
II
Al wat je terugnam van Poseidon stierf
met jou, neef, en de doorploegde pekel is
onvruchtbaar op de blauwe baard van de god
die zich voorbij ons uitstrekt tot Spanje's kastelen,
Nantuckets westelijke haven. Naar Kaap Cod
blazen kanonnen, op het tij gewiegd,
het zeegras rond een waterklok
van bilge en boeggolf, vertroebelen 't zout en zand,
doen aarde's steiger zwiepen, doorschokken
onze oorlogsschepen in de hand
van God de Heer, waar de spijt van de tijd
erdoor jaagt wat deze Quaker-matrozen kwijt
raakten in het wild gedrang van hun leven. Zij
stierven toen de kinderlijk stijve tijd
wijd open ogen had; slechts beenderen blijven
daar, in niemandsland, waar huizenhoog hun boten
geslingerd werden, waar de zeelui verzonnen nieuws
vertelden van is, het gepleisterde monster. Wat
het hen kostte is hun geheim. In glad water onder
de walvis zie ik Quakers verdrinken, hoor ik hun roep:
‘Wanneer God zelf ons niet had bijgestaan,
wanneer God zelf ons niet had bijgestaan,
| |
| |
toen d'Oceaan zich tegen ons verhief, ja,
hij had ons dan gewis verslonden.’
III
Wanneer het ingewand van de walvis wegloopt
en zijn bederf de wereld overstroomt
zal, Zeeman, dan je zwaard voorbij Nantucket,
Wood's Hole en Martha's Vineyard fluiten,
zal 't vallen en verzinken in het vet?
In 't grote afvalgat van Jehosafat roepen
de beenderen om het bloed van de witte walvis,
de vette staartvin, en ranselen om zijn oren,
woelt de doodslans in't heiligdom, scheurt
de haak, op en neer als een dorsvlegel,
hakt het kronkelend leven eruit: hij rukt
en trekt het walvis-middenrif aan flarden,
brokken blubber ten prooi aan weer en wind,
Matroos, en meeuwen gaan om gebroken hout,
waar morgensterren samenzingen en donder
de witte branding schudt en de rode vlag,
genageld aan de mast, ontrafelt. Berg
toch ons staal, Jonas Messias, in Uw zijde weg.
IV
Je zou de brakke wind met messen kunnen snijden
hier op Nantucket, en de tijd opdiepen
dat God de Heer de mens uit zeeslijm schiep
en in zijn mond de levensadem blies,
en't blauwe golvenpak uit moorden toog.
De Here overleeft Zijn wil, de regenboog.
vert. J. Eijkelboom
|
|