| |
| |
| |
Jorge Manrique
Strofen bij de dood van zijn vader
Een selectie uit de Coplas por la Muerte de su Padre,
vertaald door Jacques Hamelink
Keer in tot jezelve, ziel die slaapt,
ontwaak en kom tot inzicht,
hoe het leven zich voorthaast,
hoe de dood is in aantocht,
hoe vlug het plezier verdwijnt,
hoe daarvan, na de eensgezindheid,
hoe, naar het ons toeschijnt,
| |
| |
Want bezien we het heden,
hoe het in één punt zich saamtrekt
dan erkennen we, en naar rede,
de tijd die nog niet is gewekt
Niemand, geen man, bedriegt zich
denkend dat waar zijn hoop op teert
dan wat hij vroeger al zag -
alles moet passeren en passeert
| |
| |
Onze levens zijn waterlopen
Daarheen gaan ook de groten,
zonder pardon, om ontbonden
Daar stuwen de grote rivieren heen,
daarheen breken de mindre zich baan
Alles verwanten. Ze zijn één,
die van hun handen bestaan
| |
| |
Niet als de groten van het verleden,
dichters, redenaars, wijzen,
geen heul bij spitsvondigheden:
even zoet zijn zulke spijzen
Tot hem alleen verhef ik mijn stem,
ik leg in de handen van hem
die toen de wereld hem kende
ter wereld geen erkenning kon vinden,
| |
| |
Zeg me, van schoonheid en rankte,
de frisheid van het gezicht, zijn teint
rode blos en witte blankte -
als de ouderdom verschijnt,
De beweeglijkheid van geblaarte,
jeugd en vlugheid als water
alles vervalt tot zwaarte
wanneer de voorpost nadert
| |
| |
Zeggen we de Trojanen vaarwel,
bij hun rampen waren wij niet tegenwoordig,
Laten we de Romeinen, hoewel
Het schaft onze kwaal geen raad
om van een vervlogen eeuw te weten
wat de andre was of de ene.
En wat de pas voorbije aangaat,
| |
| |
Wat werd van koning Juan?
Wat werd van zo menig jong man,
van de inventies die men verzon
Waren het enkel beuzelarijen
de tournooien, het steekspelrijen,
| |
| |
Waarheen zijn de dames verdwenen,
waar kun je hun toiletten, hun paruren,
Waar gingen de vlammen henen
van de hoge hartstochtsvuren
Wat werd van de melodieuze accoorden,
Wat is van de dans geworden,
van de kostuums vol spiegeldelen
| |
| |
Zoveel hertogen, rijk aan roem,
zoveel markiezen en graven
zeg me, Dood, waar je ze verbloemd
En hun daden van hoge moed
die ze verrichtten te veld
wanneer jij, hardvochtige, woedt
worden ze ontkracht met geweld
| |
| |
onneembaar kasteel en wal,
loopgraven, door ijzer behoede,
overtref je alles in een oogwenk
| |
| |
Hij liet geen grote tresoren
noch vergaarde veel rijkdom
maar voerde oorlog tegen de moren,
En veel moren en paarden,
overwonnen, zijn gevallen
en dit werk is waarin hij vergaarde
| |
| |
Na een leven zo telkenmaal
voor het recht op het schaakbord
na een dienst als knecht zo loyaal
aan de kroon van zijn vorst
dat ook de volle som ervan
kwam in zijn stad, Ocaña,
de Dood om toegang vragen
| |
| |
Zeggend: ‘dappere rijder,
laat de wereld die is als rook,
toon zijn bekende beheersing ook
En immers naar leven en-welzijn
had ge weinig om u te beklagen
heb de kracht om als een man
dit treffen te verdragen,
| |
| |
(antwoord van don Rodrigo)
Niet meer tijd worde verspild
goedsmoeds, met een wil even
dat het dwaasheid zou zijn
wanneer een mens wou leven
als God zijn sterven wenst.
| |
| |
(gebed van don Rodrigo)
gij die met uw godheid verbonden
gij die zulke grote pijnen
zonder verzet hebt gedragen
niet door wat mijn verdienste schijne
maar louter door uw genade,
| |
| |
| |
Aantekening
Jorge Manrique werd geboren omstreeks 1440, vermoedelijk in Paredes de Nava (Palencia). Zoon van de graaf van Paredes, Rodrigo Manrique, grootmeester van de Orde van Santiago. Neef van de dichter en diplomaat Gómez Manrique, Rodrigo's broer. Militaire loopbaan. Steunde evenals zijn vader de Infante Don Alfonso tegen Enrique iv en na Alfonso's dood Isabella. Sneuvelde in 1479 bij het beleg van de burcht van Garcimuñoz.
Het onbetwiste hoogtepunt van zijn werk: de (in totaal veertig) Coplas por la muerte de su padre, geschreven in 1476 en voor het eerst gepubliceerd in Sevilla in 1494. Het thema van de Coplas is traditioneel: de kortheid van het leven en de ijdelheid van al het aardse; de stijl, sober, kernachtig, is dat allerminst. Tot de bewonderaars ervan behoorden Lope de Vega, Espronceda, Pedro Salinas en Antonio Machado, die schreef:
J.H. |
|