Een leven vol zelfbevestigend lezen en het begrijpen van de geliefde schrijver ligt voor u; twijfel wordt buitengesloten, de schrijver heeft altijd gelijk. Mijn liefde voor Hermans is niet totaal; ik ben niet met zijn geest getrouwd zoals Huug Kaleis of Frans A. Janssen.
Kaleis denkt dat het nog steeds vanzelfsprekend is dat Hermans' ideeën hét criterium zijn in de Nederlandse literatuur. Dat was misschien vanzelfsprekend voor de generatie van Kaleis, de nieuwe generatie schrijvers heeft een wat lossere instelling tegenover het werk van Hermans, en in het bijzonder tegenover de essentie van zijn filosofie. Wat mij betreft geldt Hermans in één opzicht nog als een gewichtig criterium: schrijven en denken als W.F. Hermans, dát is schrijven en denken. Elke beginnende schrijver kan Hermans in dit opzicht als ‘Erzieher’ beschouwen. Maar wat de inhoud van zijn werk betreft, zijn ‘filosofie’, ligt het veel minder eenvoudig. Hermans is een van de weinige Nederlandse schrijvers die überhaupt een ‘filosofie’ hebben en het kan voor elke schrijver van groot nut zijn zich ermee te meten, al was het alleen maar om vertrouwd te raken met het niveau en met het soort vragen die opgeworpen worden. Het is een oefening in een gebied waarin de dingen op scherp gesteld worden. Als zodanig is Hermans ook nog steeds als een gewichtig criterium te beschouwen. De complicaties ontstaan zodra men het imperatieve, het gebiedende karakter van Hermans negativistische visie ontdekt. Men moet zich met Hermans' ‘filosofie’ identificeren; doet men dat niet, dan heeft men op slag ‘ongelijk’. In deze val trap ik niet. En blijkens de artikelen die ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag in Vrij Nederland verschenen, een deel van de nieuwe generatie schrijvers evenmin. Hermans' radicaal negativisme is onwerkzaam, omdat geen enkele schrijver met een zeker zelfrespect negativistisch zal gaan denken omdat W.F. Hermans met zoveel hardnekkigheid beweert dat hij dat moet doen, op straffe ‘ongelijk’ te krijgen. (Men wil misschien wel ‘negativistisch’ of ‘nihilistisch’
denken, maar dan uit eigen ondervinding en op eigen kracht.)
Kaleis denkt de sleutel tot zijn aversie tegen jaap Goedegebuure en mij te hebben gevonden door het citeren van enkele zinnetjes die naar zijn idee alles zeggen over ons beider moralistische karakter, een karakter dat wordt gekenmerkt door een afkeer van ‘ontluistering’ en dat niet wil horen van