Tirade. Jaargang 25 (nrs. 262-271)(1981)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 382] [p. 382] Cees van Hoore Drie gedichten Basso continuo Wind tégen over het jaagpad. Langs Altijd wat en Eindelijk en Denk aan onze kinderen. Kiezels springen op onder je band. Banjo-akkoord met bliksemsnelle hand. Schijn natuurlijk, want cello's waar trage rouwmuziek uit wordt gesleept dié horen bij dit land. [pagina 383] [p. 383] Bad- en zweminrichting ‘de regentes’ De badknecht had een oor waar nog een North State achter paste. Hij hielp de tijd voort op een klok die niet echt liep verbood als ooit zijn club verloor een naar het matglas opgalmende aria. Weer in dat broeierige hokje. Je vangt in tegels soms een glimp op van jezelf, ontdekt sporen van roest. Een nutteloze plug. Met ribbelige vingers wrik je hem eruit. Schuim daalt langs haar rug. Je volgt haar hand, de welving van haar buik. Vlug naderend geklos. Dat godzijdank voorbijgaat. Het kletteren van hengsels later. Nog hoor je wel in zinken emmers het snel stijgen van water. [pagina 384] [p. 384] Zomeravond Beneden rinkelen weer messen. Don't fence me in galmt onverkankerd nog haar tweede stem. Buiten gekibbel. Wie er dood is. Dan stil. De moordenaartjes vroeg naar bed. Met bonzend hart boven Noord-Brabant. Twaalf treden en dan zijn ze bij je. Blije nudisten, volleyballend op een strand. Jij steeds gejaagder prevelend: Oss exportslachterijen. Vorige Volgende