Tirade. Jaargang 25 (nrs. 262-271)(1981)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 228] [p. 228] Sipko Melissen Vijf gedichten Tekens Zoveel tekens zwierven door zijn huis 't puilde uit kasten oude potten lag in het aanrechtkast te rotten alleen maar om te slapen kwam hij thuis. Alles was blauw de houten vloer de wand één oude rookstoel stond er in een veld van as ik zat er een keer in en hield van daaruit zicht op het blauwe ledikant. We schaakten en hij dronk mateloos veel zijn stem sloeg over en hij werd onzeker ik ging naast hem zitten en hij ontweek de handen niet waardoor hij werd gestreeld. Ik ben hem niet echt kwijt geraakt maar eens kwam ik hem niet meer tegen dagelijks zo constateert een boom afwezigheid van blad als het oktober is geweest. Hij ging weer op in het totaal aan stad waarin ik hem niet langer onderscheid zijn beeld verslijt hoewel ik soms nog stuit op blauwe jokken haren een leeg glas. [pagina 229] [p. 229] Hekwerk Het sneeuwde en de tuin werd nieuw. Ik lag met Hans op 't grote bed in 't souterrain en keek naar het net dat over struik en huizen viel. Hans is een vader dus een kind hoort tot zijn huisraad en een vrouw die het nu met een ander houdt. Van buurman schoof ik op tot vriend. Was ik een held van celluloid dan waren wij allang gevlucht uit onze trambestuurdersplicht naar een subtropisch ballingsoord. Daar leefden wij van zand en lucht de droom van iedere burgerheer jenever hartstocht avontuur Calypso jaren uitverkocht. We zagen hoe de sneeuw verdween en gingen beiden aan ons werk 't gewoonterecht is ijzersterk zo ook het hekwerk door de tuin. [pagina 230] [p. 230] Correspondent voor Hans van Wissen I De regels die je op mij stapelt in brief na brief worden als water zo vertrouwd. Ik vouw een boot op deze heldere golven. Dan zit je ook zo getekend houterig tegenover mij. Los van het schrift ken ik je niet. Misschien dat uitje mond iets komt dat mij verheldering verschaft. Je lacht lege wolken boven je hoofd. Ik zou er zo in kunnen krassen met mijn nagel een naam of een profiel. Dat zou je kunnen zijn dat blauw. [pagina 231] [p. 231] II We komen samen in het gras. Ik tast je met mijn ogen af terwijl je slaapt of doet alsof. Je lichaam drukt zoals het ligt niets uit net of het aarde is. Ik pak je hand en leg mijn hand tegen de vingers waarmee je schrijft. Hier raken wij elkaar. Daarbuiten worden we lucht voor beiden. Ik vouw de boot terug tot vel. Water wordt woord en jij een brief gesloten in een envelop die door mijn hand geopend wordt. [pagina 232] [p. 232] Twee wandelingen 1 Op deze wandeling word ik een steen. Eén met het pad waarop mijn voeten staan. De heuvels sluiten mij harmonisch in. Nader de eik en zie hem als gelijke. Hier ben ik altijd al geweest als schelp in lagen die toevallig open komen. Ik wandel en verander in omgeving. Sta stil verruim tot deze eeuwigheid. Tegen een heuvel verplaatst een jongen traag zijn bundel donkere schapen de schaduw van een wolk die er niet is. Zijn bovenlijf dat naar de beesten buigt glanst als een scherf. Ik word bewogen tot de richting waarin hij kalm verdwijnt. [pagina 233] [p. 233] 2 Op deze wandeling ben ik met licht dat vast gehouden wordt door gras. Vuur smeult in het acaciablad. De bruine aarde raakt ontvolkt. De zon gaat in een rose envelop de wereld uit. Water stroomt over de randen de lege dalen binnen. Heuvels herinneren zich de zee. Wat moet ik met dit vergezicht dat in 't heelal wordt uitgewist als ik het niet opsturen kan naar iemand in mijn eigen stad, die deze avond met dezelfde ogen naar 't licht boven de grachten kijkt. Vorige Volgende