| |
| |
| |
Adriaan Morriën
Acht gedichten
Oud gedicht
Geloven: een geheugensteun. De wereld
lijkt verklaard. Wat wij beleven
is voorspeld en wordt in overlevering bewaard.
Wie iets vergeet (de heilsboodschap)
gaat onherroepelijk teloor.
Geen tijd zelfs voor een duidelijk gebaar,
een zachter woord waaruit de liefde blijkt
voor wie zo ver van ons verwijderd raakt
en nu geheel uit het gezicht verdwijnt.
| |
| |
Speelgoed
Je hebt er niet om gevraagd.
Maar als je in staat was geweest te vragen
toen je nog zocht en drong naar een moeder,
toen je alleen bestond uit verlangen,
had je toen 't prachtigste kunnen bedenken?
Je wist het als kind al: geen beter speelgoed
dan levende have. Liever een duif dan een treintje.
Liever een spelende poes dan een bouwdoos.
En 't liefste van alles: een ander
die je kunt aanraken, aaien en kussen.
| |
| |
Verbijstering
Ik kan niet van je houden. Ik bewonder
de rondheid van je been, de zachtheid
van je arm, de scheiding van je borsten.
Als ik doofstom zou zijn. Of als jij
blind was en naar mij zou tasten...
Mijn hart zou misschien eindelijk breken.
Nu gaat de tijd voorbij. Het wordt al winter.
Je huid is al weer blank. Je ogen glanzen
als ik het licht heb aangedaan. Wij eten.
Hier, neem mijn hart voorzichtig uit mijn lijf.
| |
| |
Moeder en zoon
Nu zit jij bij mij op schoot
zoals ik bij jou op schoot heb gezeten.
Ik ben de vader, jij bent het kind.
Ik streel je haren, je lieve
gezicht, getekend door de dood.
Heb je het altijd wel geweten
dat het zo komen en gebeuren zou?
Zag je de vader in het kind,
het hulpeloze kind in de vrouw
en dat de tijd zou zijn vergeten?
dat je was opgestaan uit de dood
en weer in huis was waar wij waren.
Hoe vaak ook kwam ik in mijn dromen thuis
terwijl alleen de anderen aan tafel zaten.
Radeloos heb ik de kamers doorzocht,
de zolder met de donkere kast.
Je bleef onvindbaar. Op al mijn vragen
kreeg ik geen antwoord. Het verleden,
waarin wij opgesloten waren, zat muurvast.
| |
| |
Grafschennis
Laten wij graven schennen,
de graven van onze ouders,
het leven weer in hen wekken.
Nog stijf verrijzen zij uit hun tomben,
verblind door het heldere daglicht.
Wij leren hen lopen en spreken,
lachen en liefdevol kussen.
| |
| |
Vooruitzicht
Mannen gaan dood aan hun hart,
of aan een long. Vrouwen baren
gezwellen. Kinderen zijn weg in een zucht.
Jij wacht de ouderdom af, bang
voor het langzame sterven.
| |
| |
Geloofsbelijdenis
Ik geloof niet dat in een hiernamaals
mijn ouders mij op staan te wachten
met hemelse bloemen. Of dat ik Lotus
weer in mijn armen zal sluiten en kussen
omdat zij is opgestaan uit de dood.
| |
| |
De laatste vijand
Wees moedig. Niet op een slagveld, omringd
door dappere wapenbroeders, beschermd
door machtiger legers dan die van de vijand.
Neen, hier in een stille kamer,
tussen je meubels, boeken, papieren.
Hier, in de eenzaamheid van je hartslag,
alleen, een veldheer van schimmen,
een jager op vliedende jaren,
terwijl de laatste vijand
je minste beweging bespiedt,
klaar voor 't beslissend gevecht.
|
|