Tirade. Jaargang 24 (nrs. 252-261)(1980)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 429] [p. 429] Anton Korteweg Vier gedichten Lichaam (1) Ik moest uit jou, ik werd al groeiende te groot. Je kon niet om mij heen en hebt mij toen gedood. Nu je me niet meer in jezelf besloten houdt, woon je nog in mij voort: lichaam dat mij benauwt. Wat ooit zich heeft vergoten, wat ik steeds heb vernield zolang ik van je hield, is nu voorgoed gesloten. Het kijkt mij aan. De blik is even leeg als ik. [pagina 430] [p. 430] Lichaam (2) Je ogen bleven wonen in mijn oog, je handen zijn nog om mijn hals geslagen, je tranen zijn nog steeds niet opgedroogd. Ik zal je in mij moeten blijven dragen. Ik leef je uit mijn lichaam niet meer kwijt, vrijplaats is het voor je afwezigheid. Zij houdt daar huis, gevaarlijk wijd en open. Ik val in haar als ik je wil ontlopen. [pagina 431] [p. 431] Ik heb geen oog meer voor je vriendelijk licht, mijn spoor terug is door de vogels opgevreten, aan kiezelsteentjes heb ik niet gedacht. Ik kan niet anders dan je huis vergeten. Ik hou van je. Laat mij niet weten dat jij weet dat ik, je kind dat jij met schitterende gaven en grote vroomheid hebt bekleed, tekeer ga als een engel die zijn weg verloren heeft. [pagina 432] [p. 432] Midden Die uit wie ik begon die kan mij niet meer leiden. Ik moest te diep verdwalen dan dat ik U kon zien. Die in wie ik moet komen, in wie ik moet bestaan, die leidt mij niet. Nog ben ik te ver van U vandaan. In wie ik ooit gewoond heb en die mij heeft verdreven, is even ver te ver als die in wie ik eens moet leven. Vorige Volgende