Weerwoord
Rudy Kousbroek
Rudy Kousbroek is, als bijna al zijn tijdgenoten, behept met het vooroordeel volgens hetwelk de geest het produkt van de materie en de stoffelijke, meetbare wereld identiek met de werkelijkheid zoude zijn. Dit dwangmatige pseudo-rationalisme en pseudo-empiricisme zoude een amputaatsie kunnen betekenen voor zijn kunstenaarschap, ware het niet dat hij intelligent, gevoelig, en begaafd is. Hij probeert wel in zijn werk elk niet rationeel verantwoord gevoel uit te bannen, maar dit gelukt hem niet: in zijn serie Indiese jeugdherinneringen, bijvoorbeeld, is alles wel met een als onbewogen bedoelde eksaktheid beschreven, maar het gevoel en de bewogenheid barsten er met overweldigende kracht zijns ondanks uit. Ik heb zelden met zulk een ontroering het relaas van een jeugd gelezen.
Als Hans Lepelaar in zijn nogal infamerend artikel De Selectieve Eksaktheid Van Rudy Kousbroek beweert, dat Kousbroek ‘inventariseert’, dan is hij òf te kwader trouw, of hij heeft een plaat voor zijn kop: met feilloze intuïtie immers kiest Kousbroek bij zijn beschrijvingen slechts wat ik noem ‘de representatieve attributen’, en nooit andere: niets is bij hem overbodig, zoals bijvoorbeeld bij Vestdijk met zijn onleesbare boedelbeschrijvingen eigenlijk alles overbodig is.
Als voorbeeld van Kousbroek zijn talent noem ik de beschrijving van het terugzoeken van het door de wildernis overwoekerde en bijna onvindbaar geworden terrein van het interneringskamp, waarbij het tenslotte de vorm van de horizon is waar de gevangenen jaren lang op uit keken, die hij opeens herkent en waarop hij zich oriënteert: dit is echt, en groots.
De fotoos bij de reportages zijn daarom zo magnifiek, omdat er ‘zo weinig op staat’, waardoor ze dwingen tot een zich inleven: het zijn eigenlijk geen documentaire fotoos, maar beelden van een veel grotere en bijna onbegrensde strekking. Neen, die Leppelaar is gewoon een zeur, een atheïst, een humeurbederver die zich verveelt en die een nare lucht bij hem heeft waar hij niks aan doen kan.
‘La Grâce’, 19.5.1980
Gerard Reve