Tirade. Jaargang 24 (nrs. 252-261)
(1980)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 338]
| |
Jeroen Brouwers
| |
[pagina 339]
| |
en de propjes zilverpapier stelt men ten toon als een kostbare verzameling kleinodiën. Met die briljant bedoel ik natuurlijk Maarten 't Hart, over wiens literaire kronieken zelfs Age Bijkaart uit Parijs vriendelijke woorden heeft geschrevenGa naar voetnoot1.: ‘Maarten 't Hart, die () in zijn kronieken vrij veel feitelijke informatie verwerkt over de boeken die hij beoordeelt, (is) haast een unicum en daarom de moeite waard. Ik denk en hoop dan ook dat hij rustig zal voortgaan op de ingeslagen weg.’ Hoe blij ben ik, dat voor de eierhoofden van het Cultureel supplement in dit verband Age Bijkaart kan worden geciteerd. Zou ik hier precies hetzelfde over 't Hart hebben geformuleerd, allicht zou het worden uitgelegd als ‘slijmen’: een woord uit het sprankelende vocabularium van Reinjan Mulder, een term die ook het nodige inzicht biedt in de mentaliteit van deze achterbakse criticus, die heeft geprobeerd aannemelijk te maken dat met die mentaliteit niet hij, maar ik zou zijn behept. Mij dunkt, ik ben zo bedreven in het ‘slijmen’, dat ik ad summum drie vrienden heb en twaalfhonderd vijanden, - ik vind trouwens dat het zo hóórt voor een schrijver. 't Hart werd uit de kolommen van het Cultureel supplement weggepest, want de leider van dit supplement lag te slapen. Die slaapt al jaren, maar soms publiceert hij nog wel eens een doldwaas stuk in dat supplement. Daarin schrijft hij dan bij voorbeeld: ‘De kunstkritiek heeft verdedigers nodig. Verdedigers van haar bestaansrecht, niet van haar peil. Dat peil, althans van de literaire kritiek, is nogal laag, veel lager bijvoorbeeld dan in de jaren dertig.’Ga naar voetnoot2. Tsja, de jaren dertig vormden dan ook een periode waarin tijdschriften die voor een aanzienlijk deel waren gewijd aan literaire kritiek nog leiders hadden. Of waarin hij schrijft: ‘Hoe saaier de critici schrijven en hoe gewilliger zij zich laten gebruiken als een kudde verwisselbare puntengevers, hoe groter (het) gevaar’ (voor de verloedering van de kunstkritiek. J.B.) Verwisselbare puntengevers? Tientallen en tientallen puntengevers heb ik in de loop der jaren in dat Cultureel supplement boeken zien bespreken en | |
[pagina 340]
| |
daarna, van het ene supplement op het andere, opeens niet meer, nooit meer: weg, verdwenen, verwisseld voor andere puntengevers, die op hun beurt, zómaar, opeens werden verwisseld, en verdwenen. Daar ging ten slotte iets griezeligs van uit. Een spokenkabinet leek het wel, dat Cultureel supplement. Op het kantoor van de leider van dit supplement staat een heel grote grofmazige zeef: daar is zo'n beetje iedereen die uit het hoofd het alfabet kon opzeggen al doorheen gedouwd, en allen de grootste proppen waardeloos zilverpapier zijn er in blijven liggen. Dat zijn dan de verdedigers van het bestaansrecht van de kunstkritiek. Niet de verdedigers van het peil van de kunstkritiek. Steeds als er weer een briljant in de stortkoker verdwijnt, roepen deze verdedigers: Hopla! Onderneemt de leider zèlf iets tegen de belabberde toestand van de kunstkritiek? Integendeel: - kijk maar naar de kudde verwisselbare puntengevers voor literatuur waarmee hij zich thans heeft omringd. P.M. Reinders... Paul Marijnis... W. Hansen... Reinjan Mulder! Stuk voor stuk gewèldige, consciëntieuze, onbevooroordeelde, onkreukbare en vooral vakbekwame critici! Neen, voor iets ondernemends, iets vechtlustigs, moet men bij de leider niet zijn, polemiek schuwt hij, kritiek negeert hij, - polemiseren doet hij alleen als er kritiek wordt geleverd op de tweedjasjes die hij draagt, en overigens is polemiek niet belangrijk, voor hem niet, en voor zijn puntenslijpers niet. ‘Echte leiders vechten niet, echte leiders leiden’, schrijft Reinjan Mulder in dat stuk over Forum. Welnu, ik ben een verdediger van kunstkritiek: èn van haar bestaansrecht, èn van haar peil. Mijn verdediging bestaat uit oorlogvoering. De literatuurkritiek in het Cultureel supplement van NRC-Handelsblad is voor negentig procent precies even peil- en waardeloos als de literatuurkritiek in Het Parool is geweest ten tijde van het bewind van jongensleider Guus Luijters en als de literatuurkritiek in De Volkskrant is geweest ten tijde van Lidy van Marissing en Pierre Spaninks. In dat Cultureel supplement staat precies dezelfde geborneerde bazel- en beuzelpraat, uitgeslagen door precies hetzelfde soort schijnautoriteiten, neergeschreven in precies dezelfde schoolkrantentaal, waaruit precies dezelfde brutale domheid, onwetendheid, vlerkerigheid en luiheid spreekt. Ziezo, - is me dat weer even lekker slijmen! | |
[pagina 341]
| |
Ben ik een verdediger van kunstkritiek, niet ben ik een verdediger van Reinjan Mulder. Reinjan Mulder weet niks van kunst. Reinjan Mulder weet niks van literatuur. Op grond waarvan, op grond van welke kennis, of kundigheid, op grond van welk misschien door hem verworven prestige, schrijft Reinjan Mulder dan literatuurkritiek? Dat weet ik niet. Alles wat ik van Reinjan Mulder heb gelezen, buiten zijn bijdragen aan NRC Handelsblad, staat in een griezelig dun, tachtig bladzijs tellend boekje, waarvan de dunte een treffende voorafbeelding blijkt te zijn van de belangrijkheid van de inhoud: deze, namelijk, bestaat uit een bloemlezing van de allerbeste bijdragen uit maar eventjes zes volle jaargangen van het blad Propria Cures. Dat boekje heet De ziekte van Kronkel en ander verval (1979). Daarin staan van Reinjan Mulder drie stukjes, zo machtigmooi en meesterlijk, nee ècht, - drie stukjes! Een heel oeuvre is dat al, de neerslag van een heel schrijversleven, de weergave van de groei van een literair talent, zoals het uit het niets is ontkiemd en toen tot volle wasdom en grote bloeipracht is gekomen. Hier past eerbiedig zwijgen. Ben ik solidair met iedere echte schrijver, hij die zijn vak ernstig uitoefent, hij die het uiterste van zichzelf eist, hij die vierentwintig uur per etmaal voor zijn schrijverij beschikbaar is, hij die bereid is er desnoods alles voor te riskeren, - niet ben ik solidair met Reinjan Mulder. Reinjan Mulder behoort tot de schrijfamateurs die in dit literatuurbarbaarse land méér worden verwend dan èchte schrijvers. Literatuuramateurs hebben in dit land een eigen radioprogramma gehad, dat Kaarslicht of zoiets heeft gehten: daarin werden hun literaire vrijetijdsbroddelwerkjes voorgelezen tegen een muziekbehangetje van Mantovani. In het kader van de boekenweek 1980 is er een landelijk concours voor ‘zondagsdichters’ gehouden, voor amateurs dus, en niet, zoals in de Middeleeuwen, werd er een concours gehouden voor èchte dichters, die daarbij zouden kunnen dingen naar de meestertitel. Kirrend van vertedering heeft Nederland kennis genomen van het via de beeldbak bekend gemaakte feit, dat haar nieuwe vorstin, Beatrix, zulke aardige Sinterklaasverzen kan schrijven: - net als ik dus, wat is daar voor bijzonders aan? Dat Hare Majesteit, voor zover zij enig benul heeft van literatuur, uitblinkt in amateurswerk, dàt is wat dit volk van doe-het-zelvers gaarne hoort. | |
[pagina 342]
| |
De literatuuramateur Reinjan Mulder mag soms een hele pagina van het Cultureel supplement volschrijven. Dat verleent hem faam en aanzien en een niet onaanzienlijke hoeveelheid macht. Van dat supplement wordt al jaren gedacht, zij het niet door mij, dat het een net, een onbevooroordeeld, een deftig, een smaakbepalend supplement zou zijn. Staat dus in dat blad te lezenGa naar voetnoot1. dat Reinjan Mulder heeft geschreven dat Jeroen Brouwers een ‘opportunist’ is, die er ‘diverse tendentieuze autoritaire opvattingen’ op na houdt, nou hè, dan denkt heel Nederland: gunst, die Reinjan, die durft, dat is géén slijmerd, en wat hij schrijft zal best waar zijn ook, want het staat in het Cultureel supplement van het onverdachte NRC Handelsblad. Dat het hier geciteerde is gelicht uit een akelig fragmentje slijmproza van Reinjan Mulder, waarin hij zich als met de zuignapjes van een slijmslak tegen het been van Piet Grijs omhoogwerkt, daarbij zich niet afkerig betonend van diverse tendentieuze autoritaire hele en halve leugens, dat zal zo eentweedrie niet iedereen zijn opgevallen, - maar mij is het wèl opgevallen. In dat stuk van hem over Forum schrijft Reinjan Mulder: ‘Polemiek bloeit altijd voorspoedig op plaatsen waar een eigen karakter (nog) ontbreekt: in nieuwe tijdschriften, bij nieuwe redacteuren, bij beginnende schrijvers en essayisten. De aanval is voor een deel symbolisch, de polemiek is het middel om je “in te vechten”. Wanneer eenmaal duidelijk is wie de polemist is, waar zijn grenzen liggen, bij oudere schrijvers en in oudere tijdschriften, verdwijnt vaak de polemiek. De vechtlust sterft af.’ Deze passage houd ik even onder het brandglas. Deze passage, al staat hij in een stuk over Forum, gaat over polemiseren-in-het-algemeen. Waar, door wie, en waarom er over het algemeen volgens Reinjan Mulder zou worden gepolemiseerd. Ik trek mij deze passage persoonlijk aan. Bij mij bloeit de polemiek niet op een plaats waar een eigen karakter (nog) ontbreekt. Ik heb altijd al een eigen karakter gehad, een nogal geprononceerd karakter ook. Ik ben de bittere vijand van halfslachtigheid, lafheid, gemakzucht, leugenachtigheid, beunhazerij en amateurisme, van onder anderen Reinjan Mulder dus, en dáárom polemiseer ik. ‘Symbolisch’ polemiseren heb ik nooit gedaan, evenmin als ik ooit symbolisch heb adem gehaald, evenmin als het symbolisch is dat ik de pest heb aan Reinjan Mulder. Nooit | |
[pagina 343]
| |
ook heb ik de polemiek aangewend als een middel om mij ‘in te vechten’. Waarin zou ik mijzelf hebben moeten invechten? In ‘de literatuur’? Toen ik begon met polemiseren was ik al met een boek of vijf in ‘de literatuur’ aanwezig, toen ik de leeftijd had die de symbolische scribent Reinjan Mulder thans heeft had ik al wel méér geschreven dan drie bleekzuchtige cursiefjes. Ik was dus niet een ‘beginnende schrijver’, ook niet was ik een ‘nieuwe redacteur’, ook niet polemiseerde ik in ‘nieuwe tijdschriften’. ‘Nieuwe tijdschriften’, waarin volgens Reinjan Mulder polemiek ‘voorspoedig’ ‘bloeit’ zijn mij trouwens onbekend, en ik hoop van harte dat hij in ieder geval niet het laatstopgerichte nieuwe tijdschrift De Revisor bedoelt: dat brave blaadje waarin nooit wordt gepolemiseerd al ransel je de redacteuren ervan met een brandende zweep. Of zou ik mij volgens Reinjan Mulder door middel van polemiek hebben moeten ‘invechten’ in ‘het wereldje’: in de gunst dus van puntengevers en smaakbepalers van het slag mandareinjan Mulder? Daar heb ik mij door middel van polemiek juist uitgevochten. Wie polemiseert rangeert zichzelf eerder op een doodlopend zijspoor dan dat hij vrolijk en ongehinderd ‘het wereldje’ zou kunnen binnenrijden: hij wordt een ‘opportunist’ genoemd, al is hij het tegendeel, en waartegen hij polemiseert wordt ‘niet belangrijk’ genoemd, al is het dat wèl: - de Nederlandse literatuurgeschiedenis staat achter mij om het te bewijzen. Nooit, nooit zal door amateurs als Reinjan Mulder worden erkend dat het onderwerp van enige polemiek ‘belangrijk’ kan zijn. In zijn stuk over Forum suggereert Reinjan Mulder dat het moordgeschrift van E. du Perron tegen Dirk Coster niet méér zou zijn geweest dan ‘voor tijdgenoten ongetwijfeld een bron van groot vermaak’, waarvoor, gelooft hij, eenieder thans zijn neus zou optrekken. Kent zijn literatuurgeschiedenis niet, dit propje zilverpapier, afkomstig van een kleffe toffee, en eenieders neus is niet mijn neus: Uren met Dirk Coster is een juweel van een polemiek, en nog altijd zó actueel dat men hier en daar ‘Delftsche wonderdokter’ maar hoeft te vervangen door ‘Reinjan Mulder’ om te zien welk type literaire puntengever Du Perron voor ogen heeft gestaan toen hij dit meesterwerk van akelig preciese literaire ontleedkunde schreef. | |
[pagina 344]
| |
In zijn ‘bespreking’Ga naar voetnoot1. van Dood aan de grutters door Gerrit Komrij schrijft Reinjan Mulder over ‘een onwaardige vertoning’ en over ‘stoten onder de gordel (die nu gelukkig zijn) beland op de plaats waar ze horen: de straat’. Formuleren kan hij ook al niet, deze mossel met een oestercomplex, - en ik heb Komrij's stoten onder de gordel gretig van de straat opgeraapt. Al ligt het goud in een bescheten luier, ik haal het er gaarne uit, - zo nuffig ben ik niet dat ik dat dan ‘een onwaardige vertoning’ zou noemen. In zijn ‘bespreking’Ga naar voetnoot2. van Ongewenste zeereis door Maarten 't Hart schrijft Reinjan Mulder over ‘inferieure scheldstukken tegen vrouwen, vooral tegen Andreas Burnier’. Neuzelachtige pedanterie van een kale neet, voor wie alles ‘inferieur’ is dat niet gelijk staat aan zijn eigen zeer beperkte inzicht, en voor wie alles een ‘scheldstuk’ is dat niet is geschreven in de glijzachte zalftaal die hijzelf met dikke klodders over de kolommen van het Cultureel supplement uitsmeert. Ongewenste zeereis, schrijft Reinjan Mulder, bestaat uit het ‘soort bijeengeharkte verzamelingen (die meestal) pas na iemands dood (worden) gepubliceerd’. Die Mulder, hij wèl met zijn drie (drie!) bijeengeharkte flodderstukkies in een bijeengeharkte flodderbloemlezing. Maar Houten leeuwen en leeuwen van goud door Willem Frederik Hermans, schrijftGa naar voetnoot3. Reinjan Mulder, is ‘een gevarieerde bundel met stukken ()’, - al is de inhoud van deze bundel met precies dezelfde hark tot stand gebracht. En Willem Frederik Hermans' bundel Ik draag geen helm met vederbos bevat geen ‘onwaardige stoten onder de gordel’ en geen ‘inferieure scheldstukken’, schrijftGa naar voetnoot4. Reinjan Mulder, maar ‘harde commentaren op actuele gebeurtenissen’, en het boek opent met ‘een scherpe aanval’... Schrijft Reinjan Mulder over Willem Frederik Hermans, dan trekt hij eerst zijn slijmjurk aan. De polemieken van Willem Frederik Hermans, namelijk, zijn altijd wèl belangrijk, - dat schrijft zowel Reinjan Mulder als zijn supplementkornuit, de geheel uit slijm bestaande spoelworm Max van Rooy, | |
[pagina 345]
| |
die Hermans' polemiek tegen Adriaan Morriën schit-te-rend vindt en mijn polemiek tegen Dirk Ayelt Kooiman ‘opgeblazen, afzichtelijk en aangevreten door de kitsch’Ga naar voetnoot1.. Hopla! Niet belangrijk ook vond Reinjan Mulder mijn rechtvaardige en parelende pamflet De Nieuwe Revisor. Dat pamflet dat ik schreef om mij ‘in te vechten’. Dat ‘symbolische’ pamflet van mij, dat zo'n storm van onsymbolische weerzin en woede heeft teweeg gebracht, vooral bij de nietigkleine tapijtkevertjes onder de vaste vloerbedekking van de Nederlandse letteren. Dat slijmerige pamflet van mij, dat niet zo slijmerig was of het heeft schrijfzielepoten als Reinjan Mulder klaarblijkelijk als een kogel in het kruis getroffen. ‘Een goede polemist is te herkennen aan zijn slachtoffers’, schreefGa naar voetnoot2. Reinjan Mulder naar aanleiding van mijn opzienbarende pamflet. Zo ook is de ware amateur te herkennen aan de pretentie waarmee hij denkt een fluitconcert van Bach virtuoos te vertolken op een papieren lullepijp. Reinjan Mulder weet van polemieken en polemisten alles af. ‘Een goede polemist kiest machtige en populaire tegenstanders. Hij valt zelfingenomen praatjesmakers aan, verzet zich tegen de heersende mening en signaleert gevaarlijke ontwikkelingen.’Ga naar voetnoot3. Zeer juist! Vanmorgen dacht ik: Kom, ik kies vandaag als tegenstander eens die machtige en populaire zelfingenomen praatjesmaker Reinjan Mulder. Kom, laat ik mij eens verzetten tegen de heersende mening dat deze Reinjan Mulder een goede criticus zou zijn en dat het Cultureel supplement waarin hij schrijft een goed en goedgeleid supplement zou zijn. Kom, ik signaleer met dit alles maar weer eens een gevaarlijke ontwikkeling. ‘Brouwers is een slechte polemist omdat hij critici aanvalt die als criticus door niemand serieus worden genomen.’Ga naar voetnoot4. Ja waratje, hoe verblind ben ik geweest om mijn Nieuwe Revisor aan Guus Luijters te wijden, om te denken dat er ook maar iemand is die ooit ook | |
[pagina 346]
| |
maar één moment Guus Luijters als criticus serieus zou nemen of heeft genomen. Alhoewel, - die slapende leider van het Cultureel supplement neemt Guus Luijters anders héél serieus. Die man is gek op simili-briljanten. Behalve slapende leider is hij ook voorzitter van de Amsterdamse Kunstraad, die jaarlijks de Multatuliprijs weggeeft. Om te zetelen in de jury tot toekenning van de dit jaar uitgereikte Multatuliprijs heeft die slapende leider dan toch maar Guus Luijters uitgenodigd. Guus Luijters! In de jury! Voor de Multatuliprijs! Goddank is dat niet doorgegaan. ‘Een goede polemist signaleert gevaarlijke ontwikkelingen’, nietwaar Reinjan Mulder, geweldige zondagscriticus? Een goede polemist vecht altijd tegen de bierkaai. Hoe beter de polemist, hoe minder er naar hem geluisterd wordt. Wat de goede polemist als ‘gevaarlijke ontwikkelingen’ signaleert, wordt achteloos terzijde gegooid, want de leiders slapen en wensen liever niet rumoerig uit hun dommel te worden opgeschrikt. Kenmerk van de goede polemist is, dat hij méér vervolgd wordt naarmate het kruimelgrut, het parasietendom, zich méér bedreigd voelt door het gelijk dat hij misschien heeft en, nog erger, misschien zelfs krijgt. Precies dàt grut is het, dat altijd in de allereerste plaats met luider stem (maar ik beluister de angst in de klank ervan) uitroept dat het onderwerp van de liefst onmiddellijk onder vette viltstiftstrepen onleesbaar te maken polemiek ‘niet belangrijk’ is. Precies dàt grut is het, dat altijd komt betogen dat de polemist een vlieg te lijf gaat met een kanon, zonder er bij te vertellen hoe gigantisch de omvang van die vlieg is. Laat ik het dan nog maar even herhalen: de vlieg Guus Luijters, de literaire recensent Guus Luijters, heeft tien jaar lang zijn eitjes in Het Parool mogen leggen, totdat er door toedoen van Guus Luijters een vliegenplaag was ontstaan, dusdanig omvangrijk, dusdanig onverdraaglijk en dusdanig bezig het literaire milieu te verzieken, dat er met geen flitspuit meer iets tegen te ondernemen was, maar misschien nog wel met een flitkanon. Ook Reinjan Mulder is een van de uitgebroede vliege-eitjes van Guus Luijters. Met luider stem (maar ik beluister de angst in de klank ervan) roept hij eerst | |
[pagina 347]
| |
uit dat Guus Luijters een van die critici zou zijn ‘die als criticus door niemand serieus worden genomen’, en even later dat Guus Luijters, hoewel hij honderden kritieken geschreven heeft, eigenlijk niet een criticus maar een ‘columnist’ zou moeten worden genoemd, - en dat hetzelfde zou gelden voor de etherpiraat, de gangster van de stukkiesschrijverij, Luijters' frisse vriend Henk Spaan: ‘ook iemand die ooit enkele recensies heeft geschreven totdat hij, of zijn krant, doorhad dat zijn talent ergens anders lag’, schrijftGa naar voetnoot1. Reinjan Mulder. Welzeker lag dat talent van Henk Spaan ergens anders, maar wáár het lag, dat is nooit iemand aan de weet gekomen, - misschien lag het wel in de gierput, misschien lag het wel nergens, misschien had Henk Spaan helemaal geen talent. Zo ook is Reinjan Mulder zeker niet een criticus maar een ‘columnist’ of nog iets anders? Ook het vermeende talent van Reinjan Mulder ligt zeker niet hier, in de kolommen van het Cultureel supplement, waar ik het inderdaad niet zie liggen, maar ergens anders? Alles wat die jongens schrijven is niet dit, maar dat; al schrijven ze een kritiek, eigenlijk is het een column die ze schrijven; schrijven ze een column, het is eigenlijk ‘een roddelstuk’Ga naar voetnoot2.; schrijven ze gedichies, toch mag je ze niet ‘dichter’ noemenGa naar voetnoot3.. Val je ze aan omdat ze, hoe ook kronkelen en draaien, tòch literaire kritieken van het allermisselijkste soort hebben afgescheiden en noem je ze op grond daarvan ‘literair criticus’, je wordt uitgemaakt voor ‘leugenaar’, ‘verdraaier’ en ‘vervalser’Ga naar voetnoot4. want: literaire kritieken schrijven ze ‘al jaren’ niet meer en dus zijn ze ook geen ‘literair criticus’Ga naar voetnoot5.. Glashard beweren ze dit, al confronteer je ze met een literaire kritiek die ze ternauwernood een half jaar tevoren hebben gepubliceerd. Intussen maken deze ‘literaire critici’, die zo niet willen worden genoemd aangezien ze ‘al jaren’ geen literaire kritiek meer schrijven, jou, de polemist, uit voor ‘katholiek’, - al heb je, zoals ik, dit geloof omstreeks halverwege | |
[pagina 348]
| |
je puberteitsjaren eigenhandig met de rozenkrans de strot gesnoerd en ben je er, zoals uit al je geschriften blijkt, een vurig voorstander van dat de hele katholieke kerk met dynamiet wordt ondergraven en vervolgens met een prachtige knal wordt opgeblazen. Als ‘katholiek’, of als ‘jood’, of als ‘flikker’, of als iemand met rood haar, pleegt men te worden geboren: wie iemand daarop aanvalt, draagt bij tot ‘gevaarlijke ontwikkelingen’. Literair criticus echter wordt men geheel en al uit vrije wil, evenals gangster, en evenals beunhaas. Of ze maken jou, de polemist, uit voor ‘Belg’, wat je niet ‘al jaren niet meer bent’, maar zelfs nooit bent geweest, terwijl ze aan dat woord ‘Belg’ de betekenislading van innig doorvoelde minachting vasthechten, - dezelfde minachting die door bepaalde mensen wordt vastgehecht aan bij voorbeeld het woord ‘nikker’. ‘Gevaarlijke ontwikkelingen’, de taal van het prikkeldraad: dáárover gaat op onsymbolische wijze mijn pamflet De Nieuwe Revisor, waarmee ik mij heb ingevochten in de haat van letterkundige margefiguren voor wie niets ‘belangrijk’ is, tenzij hun eigen lichtgeraakte ijdelheid. Ziehier, speciaal voor Reinjan Mulder, nòg een voorbeeld van die gevaarlijke taal, dit keer afkomstig van Jan CremerGa naar voetnoot1., handelend over mij, nogal fors van lichaamsbouw, die door Jan Cremer wordt omschreven als ‘volgevreten vetlap’, ‘papzak’, ‘opgeblazen speklappie’, en omtrent wie Jan Cremer hoopt dat hem op zekere dag ‘niets anders overblijft dan terugkeer naar zijn geboorteland Indonesië. Want “onze Jeroen” komt uit Batavia en is dus gewoon een witte neger in Volendammer kostuum.’ Diezelfde taal, Reinjan Mulder, krijgt de goede polemist te beluisteren als hij op zekere avond de telefoon opneemt en dan verbonden blijkt te zijn met de eminente romancier Olof Baltus, die zegt er zeker van te zijn de polemist ooit, ergens, tegen het lijf te zullen lopen en hem dan (‘ik ben een geoefend straatvechter’) in elkaar te rammen. Dit alles is ‘niet belangrijk’, zegt Reinjan Mulder. Brouwers is een slechte polemist, zegt Reinjan Mulder. Brouwers is een opportunist, zegt Reinjan Mulder. Brouwers is een slijmerd, zegt Reinjan Mulder. En Reinjan Mulder is een uitmuntende criticus. Reinjan Mulder weet precies welke zijner collegae critici wèl en niet ‘au | |
[pagina 349]
| |
sérieux’ genomen moeten worden: zijn collega Luijters niet, zijn collega Spaan ook niet, en zijn collega Wim Sanders, ‘de enige’ die volgens Reinjan Mulder ‘recensentenallures’ heeft, óók al niet. Wim Sanders neemt ‘niemand’ ‘au sérieux’. ‘Wim Sanders is een makkelijk slachtoffer.’Ga naar voetnoot1. ‘Makkelijk slachtoffer’. In ieder geval is de uitmuntende criticus Reinjan Mulder een allerbelabberdst stilist, - hetgeen hem er overigens nu en dan niet van weerhoudt een schrijver gevoelig om zijn stilistische tekortkomingen te kapittelen: ‘Misschien had Gerrit Jan Zwier () beter een paar colleges Nederlandse taal kunnen volgen’.Ga naar voetnoot2. Misschien had Reinjan Mulder beter al lang kunnen opsodemieteren uit dat Cultureel supplement. Al die critici die, zegt Reinjan Mulder, niemand au sérieux neemt, wat doen die dan op de literatuurpagina's, in de boekenbijlagen en de culturele supplementen? Als het toch niet serieus is, wat ze doen, waarom wordt er dan schouderophalend getolereerd dat ze wat ze doen jaren- en jarenlang, soms wel tien jaar lang, ongestoord blijven doen? Waarom zit Reinjan Mulder nu alweer zo'n jaar of drie à vier, weet ik veel, voor NRC Handelsblad zogenaamde literaire kritieken te schrijven terwijl hij daar evenveel van terecht brengt als een skelet van de charleston? Uit ijdelheid en zelfoverschatting zit hij dat te doen. Uit minachting voor de literatuur en uit machtsbegeerte zit hij dat te doen, zijn vriendjes strelend, de vijanden van zijn vriendjes met verdachtmakingen en venijnige laster tegen de schenen trappend. Dat zit hij te doen in de overtuiging dat hij wèl ‘au sérieux’ moet worden genomen. Dat wordt hij dan ook. Door mij. Zoals door mij een drol au sérieux wordt genomen, in die zin dat ik hem onmiddellijk doortrek omdat ik niet wil dat de stank ervan mijn hele huis verpest. Waarom schrijft de slapende leider van het Cultureel supplement zo dedaigneus over de literatuurbladzijden van NieuwsnetGa naar voetnoot3., terwijl zijn eigen blaadje verkommert en de literatuur bladzijden van Nieuwsnet tegenwoordig soms leesbaarder zijn en in ieder geval van grotere ernst getuigen dan die van het Cultureel supplement (de vaak uitstekende interviews van Myriam Ceriez in Nieuwsnet, de verwisselbare puntengever Reinjan Mulder zou daar een onverwisselbare punt aan kun- | |
[pagina 350]
| |
nen zuigen). Waarom is er zo gesneerd op mijn mening dat Aad Nuis, Wam de Moor en Tom van Deel de beste critici van Nederland zijn? Zijn ze dat soms niet? En als ze het niet zijn, wie zijn het dan wel? Ik breng vandaag, bijna een half jaar nadat De Nieuwe Revisor werd gepubliceerd, ook Carel Peeters bij de beste critici van Nederland onder, - zijn boek Alles moet over (1979) bewijst dat hij ertoe behoort, - en ook Jaap Goedegebuure begin ik tot de beste critici van Nederland te rekenen, al zal ook dit wel weer door Reinjan Mulder en zijn enghartige soortgenootjes als geslijm worden omschreven, - immers: de vijf hier genoemde critici plegen ‘altijd’ zo gunstig over mij en mijn werk te schrijven, en voor wat hoort wat nietwaar? Och, Reinjan Mulder, die benepenheid is niet de mijne. Ten eerste: ik schrijf niet zulke rotboeken, dat ik critici zou moeten beslijmen, en dan nòg zou ik liever doodvallen. Ten tweede: er zijn méér critici in Nederland die jaar in jaar uit, met grote trouw, en over het algemeen nog in gunstige zin ook over mij en mijn werk plegen te schrijven: Hans Warren, Pierre H. Dubois, Ab Visser, Jaap Joppe, Wim Hazeu, en zelfs ook: Reinjan Mulder. Deze laatste vond mijn roman Zonsopgangen boven zee zeer terecht ‘welbeschouwd een prachtig boek’Ga naar voetnoot1., en mijn roman Het verzonkene niet minder terecht ‘een heel aangrijpend boek’Ga naar voetnoot2.. Aan het eerste citaat voegde Reinjan Mulder nog de bemerking toe: ‘Sinds ik dit boek las, denk ik vier keer per dag aan Jeroen Brouwers’. Inderdaad is het sedertdien net of ik vier keer per dag een klodder slijm over mijn gezicht voel druipen. Deze citaten van Reinjan Mulder pronken zelfs in advertenties die mijn uitgever ter promotie van mijn werk de wereld in stuurt: zó belangrijk wordt Reinjan Mulder gevonden. En toch vind ik Reinjan Mulder een van de slechtste critici van Nederland, zijn lof glijdt langs mij heen, zoals water langs de veren van een eend, ik geneer mij voor de lof van Reinjan Mulder. Waarin zit hem de eer, te worden geprezen door een onbenul? Groter is de eer, te worden doodgestoken door iemand die men als een autoriteit erkent. Waarom mag Reinjan Mulder slijmen zoveel als het hem lust en mag ik, die niet slijm (verdomd, ik verwijs om dit te bewijzen naar de 350 à 400 bladzijden slijmloze polemiek die ik de laatste jaren heb geschreven), | |
[pagina 351]
| |
waarom mag ik, zeg ik, niet mijn waardering uitspreken voor wat waardering toekomt en prijzen wat geprezen verdient te worden, zonder dat juist ik van stroopsmeerderij wordt beticht? Als Age Bijkaart Maarten 't Hart prijst om diens lofwaardige kritische werk, is Age Bijkaart dan bezig Maarten 't Hart stroop om de mond te smeren? Nee toch? Waarom is het voor Willem Frederik Hermans dan net alsof ik Aad Nuis stroop om de mond smeer als ik Aad Nuis prijs om diens lofwaardige kritische werkGa naar voetnoot1.? (De Weinrebzaak, in het kader waarvan Willem Frederik Hermans mijn lof voor de criticus Aad Nuis met minachting vermeldt, gaat mij in deze context niet aan: ik heb het over literatuurkritiek, niet over de Weinrebzaak. Om zijn rol in de Weinrebzaak heb ik Aad Nuis geen ‘stroop om de mond gesmeerd’.) Het lijkt wel of Willem Frederik Hermans dat van dat ‘stroopsmeren’ klakkeloos heeft overgenomen uit het schooljongensstukkie van Reinjan Mulder over De Nieuwe Revisor. Zó belangrijk zou Reinjan Mulder dan al wezen: de grote Hermans deelt Reinjan Mulders kleine lafhartige opinietje, - ik rangschik dat bij ‘gevaarlijke ontwikkelingen’. Reinjan Mulder betekent als autoriteit precies zoveel als een cumuluswolk. Hij behoort tot de voorbijtrekkende windvlagen van het Cultureel supplement van NRC Handelsblad, dat het meest verslonsde supplement is van alle supplementen die er in Nederland bestaan omdat er soeshoofden als Reinjan Mulder aan ‘meewerken’, zal ik maar zeggen. Ze werken mee aan die verslonzing. In dat supplement mocht Reinjan Mulder de zwaar overschatte schrijverij van Dirk Ayelt Kooiman nog enige keren ten overvloede overschatten, - zie mijn boek Kladboek: daarin staat Reinjan Mulder als een ‘vriendjesaaier’ omschreven en ook waarom hij dit epitheton verdient. En toch, in een bijster onwijs opstel over Het ideale tijdschriftGa naar voetnoot2., waarin hij het nòg eens heeft over ‘de projecten van Dirk Ayelt Kooiman’, al bestáán er helemaal geen ‘projecten’ van Dirk Ayelt Kooiman, heeft Reinjan Mulder als zijn klaarblijkelijk zeer gewaardeerde mening te kennen gegeven dat in zo'n tijdschrift ‘persoonscultus niet is toegestaan’. Ik lees even voor: ‘Geen lovende stukken van vrienden over vrienden. Vrienden moeten elkaar maar brieven | |
[pagina 352]
| |
schrijven. Ook als ze zestig, zeventig of negentig worden.’ Alleen Reinjan Mulder mag zijn vriendenbrieven in het Cultureel supplement afdrukken, en Brouwers is een slijmerd. In dat supplement behoorde Reinjan Mulder tot de stekeblinde critici die het magere talent van Hannes Meinkema mochten opsieren met lof uit een slagroomspuit vol kikkerdril. ‘Als we een paar onevenwichtige stukken niet meerekenen is het best boeiend’, schreef Reinjan Mulder over En dan is er koffieGa naar voetnoot1., het derde bek van Hannes Meinkema, dat geheel uit ‘onevenwichtige stukken’ bestaat en in dezelfde mate ‘best boeiend’ is als Reinjan Mulder een goede criticus zou zijn: helemaal niet dus. ‘Het is toch zeker geen schande om En dan is er koffie geschreven te hebben’, schrijft Reinjan Mulder, - en hij krijgt gelijk van mij. Wel is het een schande om in het Cultureel supplement van dit boek te suggereren dat het iets met literatuur zou hebben te maken en zelfs dat het als literair werk geslaagd zou mogen heten. ‘Volgend jaar komt (Meinkema's) vierde boek, naar ik veronderstel. Ik zit er nu al op te wachten.’ Reinjan Mulder behoort tot die critici omtrent wie ik in Kladboek (blz. 107) heb geschreven dat zij met hun onoordeelkundig geschrijf over het werk van Hannes Meinkema deze schrijfster botweg gesproken besodemieterd hebben: door dit werk lof toe te zwaaien terwijl het verdiende om als literatuur te worden afgewezen. De goede polemist wordt gedwongen om alles wat hij zegt tenminste zevenentachtig keer te herhalen. Niet Hannes Meinkema moet worden gehoond, maar haar criticus van het soort Reinjan Mulder. Dat vierde boek van Hannes Meinkema, waar Reinjan Mulder zo op zat te wachten, is niet door Reinjan Mulder besproken, maar door P.M. ReindersGa naar voetnoot2., die het niet direct heeft gekraakt en niet direct heeft geprezen. Zozo lala vond P.M. Reinders het: precies de omschrijving die hijzelf in zijn hoedanigheid van literair criticus verdient. En het vijfde boek van Hannes Meinkema werd ook niet door Reinjan Mulder besproken, maar door W. Hansen, van wie het ‘onmiddellijk (kon) | |
[pagina 353]
| |
worden bijgezet in dat grote familiegraf van de heel, heel slechte boeken’.Ga naar voetnoot1. Toen ik dàt las, hoopte ik dat Hannes Meinkema zich van het oordeel van deze W. Hansen helemáál niets zou aantrekken, daar deze W. Hansen nooit had mogen opdoemen uit dat grote familiegraf van de heel, heel slechte critici. Wat verbeeldt ook deze W. Hansen zich wel? Weer zo'n verwisselbare puntengever uit het spokenkabinet van de slapende leider. Een zwellende kauwgumblaas voor de mond van de Nederlandse literatuurkritiek die vandaag of morgen vanzelf plof zegt. Ongetwijfeld behorend tot die critici die volgens de maatstaven van Reinjan Mulder ‘au sérieux’ genomen moeten worden. W. Hansen: ook zo'n kritische oplichter, hou mij vast, hou mij vast, - ik houd niet van de verdedigers van het bestaansrecht van de kunstkritiek, die zich niets aantrekken van het peil daarvan en dus de zeeftest van de slapende leider met goed gevolg doorstaan. Hoe zou men kunnen pleiten voor het bestaansrecht van brood, als het kwaliteitspeil ervan zo afwezig is dat men het niet kan eten? En het zesde of het zoveelste boek van Hannes Meinkema werd ook niet door Reinjan Mulder besproken, maar door Wiel KustersGa naar voetnoot2., die het op een kalme manier afdoende om zeep bracht. Wiel Kusters behoort tot de zeer schaarse wèl ernstige en vakbekwame medewerkers van het Cultureel supplement, en zal dus binnenkort wel door de slapende leider via de stortkoker worden gedumpt. Reinjan Mulder mocht en mag in dat culturele supplement staaltjes van luiheid en domheid leveren als het navolgendeGa naar voetnoot3.: ‘Nachtschade is het debuut van de 37-jarige J.G. Siebelink. Vijf verhalen die ook al weer vol staan met angst, seks en dood. De verhalen spelen zich meestal af in middelgrote provincieplaatsen en het zijn vooral ziektes die het gesprek van alledag bepalen. Soms wordt er een opgeblazen redevoering afgestoken: (volgt een citaat van vijftien regels J.B.). Zo is Nachtschade geschreven. J.G. Siebelink moet maar gauw aan zijn tweede boek beginnen.’ En waar Reinjan Mulder maar gauw aan moet beginnen, dat is: zich de ogen uit zijn kop te schamen, op deze wijze ‘literatuurkritiek’ te bedrijven | |
[pagina 354]
| |
en zijn oenigheid zo gênant te etaleren. Geef mij maar dat debuut van de 37-jarige J.G. Siebelink in plaats van het ex cathedra uitgetoeterde botzinnige meninkje van de volstrekt onbestaande criticus Reinjan Mulder. Geef mij altijd maar liever een debuut dan een supplement. Slijmen? Ik? Wat Reinjan Mulder aanziet voor mijn slijm is brandende lava. J.G. Siebelink is mijn vriendje niet, zoals Dirk Ayelt Kooiman het vriendje is van Reinjan Mulder, en dat debuut van J.G. Siebelink kan ook mij gestolen worden, en toch ben ik solidair met J.G. Siebelink die, evenmin als welke schrijver dan ook, verdient te worden becritiseerd door letterkundewichelaars als Reinjan Mulder & Co, laat staan dat hij het verdient om op zo'n van minachting en bekaktheid blijk gevende wijze te worden becritiseerd. In plaats van Belgenmoppen zouden we maar eens recensentenmoppen moeten gaan vertellen, want heus, het merendeel van het recensentengebroed is véél dommer dan Belgen worden gevonden. W. Hansen en Reinjan Mulder lopen op de biels tussen een spoorrails. Puf puf, wat is dit een hoge trap, verzucht W. Hansen. Ja, kreunt Reinjan Mulder, en de leuningen zitten zo laag... Reinjan Mulder, recensent. Hij schrijftGa naar voetnoot1.: ‘Te Winkels eerste verhalenbundel is daarmee tot een leesbaar boek geworden waaruit maar blijkt hoe eenvoudig het is een goed boek te schrijven.’ Ook Reinjan Mulder is er zoëen voor wie ‘een leesbaar boek’ meteen ook ‘een goed boek’ is. Hij is er bovendien zoëen volgens wie het schrijven van ‘een goed boek’ ‘eenvoudig’ zou zijn: hijzelf heeft er allicht al twintig geschreven. Als Reinjan Mulder volgend jaar niet door de slapende leider wordt uitgenodigd om zitting te nemen in de jury tot toekenning van de Multatuliprijs, dan krijgt hij die Multatuliprijs zelf. Zo eenvoudig is dat. ‘Matsier gaat de laatste tijd niet eenvoudiger schrijven.’Ga naar voetnoot2. Oppassen voor het paasrapport, Nicolaas! Maar A. den Doolaard heeft een roman geschreven, die ‘hoewel het boek soms iets te veel op een reisgids lijkt, () uiterst leesbaar (is)’Ga naar voetnoot3., en ook Helen | |
[pagina 355]
| |
Knopper ‘heeft op een zeer leesbare manier’ het een en het ander te boek gesteldGa naar voetnoot1.. Geef Reinjan Mulder het telefoonboek en hij zegt dat het ‘uiterst leesbaar’ is, al lijkt het hem soms iets te veel op de alfabetische lijst van personages die moeten optreden in een reusachtig massaspel. ‘Uit het barre land is ongetwijfeld een boek van de hand van Aleida Leeuwenberg. Het wachten is nu op een boek van Aleida Leeuwenberg zelf.’Ga naar voetnoot2. Reinjan Mulder schrijft boekrecensies met zijn grote teen en het wachten is nu op een boekrecensie van de geurvreters in Reinjan Mulders pauselijke muilen. ‘Als Van den Bosch niet zo weinig, niet zo kort en niet zo wisselvallig schreef, zou je hem kunnen vergelijken met F.C. Terborgh.’Ga naar voetnoot3. Als Reinjan Mulder niet zo'n aartsslechte literatuurrecensent was, maar vertegenwoordiger in ongeregeld tweedehands goed, zou je hem kunnen vergelijken met Serafijn Lampion. Heeft Reinjan Mulder nauwelijks een goed woord over voor Dood aan de grutters door Gerrit Komrij, toch besluit hij zijn gestrenge beschouwing over dit pamflet met de regel: ‘Maar hoe subjectief Komrij's analyses ook zijn, er komt menig zinvol waardeoordeel uit naar voren.’ Dat is inderdaad menigmaal méér dan men van welke ooit uit de pen van Reinjan Mulder neergemotregende recensie kan beweren. Zo ook begaat Reinjan Mulder de historische blunder, mijn bouwwerk van een pamflet De Nieuwe Revisor met kiezelsteentjes uit zijn jongenskatapult te bestoken, hier een barstje veroorzakend in het ruitje van het sekreet en daar een deukje in de regenpijp, luide roepend (maar ik beluister de angst in de klank van zijn stem) dat dat bouwwerk staat te rotten op zijn fundamenten en dat men het zó omver kan blazen, en tòch vindt hij mijn pamflet zo magistraal nietwaar, dat hij ‘iedereen wel aan(raadt) om er kennis van te nemen’. ‘Brouwers weet hoe hij zijn achterhaalde boodschap moet brengen’, jubeltGa naar voetnoot4. Reinjan Mulder en het bange slijm druipt erbij van | |
[pagina 356]
| |
zijn onderlip. Ja natuurlijk weet Brouwers dat. Is Brouwers dan soms een amateur als Reinjan Mulder? Nooit genoeg kan de goede polemist zijn nimmer achterhaalde boodschap herhalen: weg met beunhazen en oplichters, weg met verwisselbaar ontalent. Hopla! Weg met Reinjan Mulder. Over weer een ander boek schrijftGa naar voetnoot1. deze recensentenmop, dat ‘dit boek een pretentie (lijkt) te hebben die het op geen enkele manier kan waar maken’. Het kenmerk van de goede recensent is: dat hij andermans pretenties altijd minacht en van andermans pretenties altijd zo zuur mogelijk opmerkt dat ze op geen enkele manier kunnen worden waar gemaakt. De pretentieuze Reinjan Mulder zèlf daarentegen maakt al zijn pretenties waar: hij is een belangrijkerd, hij is de navel van de mandarijn. Reinjan Mulder is het roomboter biesje van de Nederlandse literatuurkritiek. Reinjan Mulder is een supplementariër. Weet je hoe Reinjan Mulder een vlieg vangt? Hij jaagt het dier de vliering op en haalt dan de ladder weg. ‘() Het is de hoogste tijd om weer eens echt aan het werk te gaan’, zo besluit Reinjan Mulder zijn recensie van ditzelfde boek, - en ja, zo is het. Kom, we gaan weer eens echt aan het werk. We moeten onze romans en verhalen, onze gedichten, onze toneelstukken, onze essays, onze polemieken, onze dissertaties schrijven. Dàt is werken. En het commentaar op ons werk laten wij over aan het Reinjanmulderdom, terwijl wijzelf hooghartig de andere kant op kijken, noch geïnteresseerd in des mulders verwaten afkeuring, noch in zijn slapmoedige lofprijzingen. Verdedigt dit Reinjanmulderdom het bestaansrecht van de kunstkritiek en niet het peil daarvan, - wij zullen de verdediging van de kunst zèlf op ons nemen: door kunst van het allerhoogste peil te leveren, ieder naar zijn eigen hoogte, ieder naar zijn eigen peil, zó hoog dat geen kunstcriticus er bij kan en hem dus niets anders rest dan pruilend toe te geven dat hij slechts de verdediger is van het vluchtige verschijnsel dat hijzelf vertegenwoordigt: feilloos peilloos, een propje zilverpapier met de pretentie van een briljant, precies zo verwisselbaar als waarachtige kunst onverwisselbaar is: gemaakt om blijvend te zijn, gemaakt om de onbevoegde puntengever van vandaag op een tijdstip dat zeker zal aanbreken, morgen, ooit, op den duur, blijvend te kijk te zetten als het verwaande wasemhoofd dat hij is geweest. |
|