| |
| |
| |
Judicus Verstegen
Bruine eieren
‘Ik wil wedden,’ had Vera geroepen, ‘dat je, geblinddoekt, geen verschil proeft tussen een wit en een bruin ei.’ Ze begreep er niets van. Ik zou zelfs het verschil zónder blinddoek niet hebben geproefd. Ik proef toch niet met mijn ogen? Nee, het nuttigen van bruine eieren is eerder een visueel dan een gastronomisch genot door de tegenstelling tussen het glanzende eiwit en de bruine schaal. Bovendien verbergt die laatste de onvolkomenheden van het productieproces: vegen kippemest, sporen van vuile handen en aarde. En dan zwijg ik er nog over dat bruine eieren altijd scharreleieren zijn. Hebt u wel eens een legbatterij gezien met bruine kippen? Die zouden door hun donkere kleur te warm worden. ‘Je wilt me tiranniseren,’ had Vera gezegd, die zaterdag. Ze was weggerend en had met de deur geslagen. Maar ik wist dat ik had gewonnen en hoorde met genoegen het aanslaan van de 2cv waarmee ze naar de boer ging voor bruine eieren.
Het spreekt vanzelf dat het een andere 2cv is, waarin ik nu van Torsby naar Malung rijd. Een tijdje terug is een vos de weg overgestoken, als een rode flits. Ik heb nooit eerder een vos in het wild gezien, dus heb ik de auto langs de kant van de weg gezet en ben het bos ingelopen op de plaats waar hij verdwenen was. Hij was natuurlijk in geen velden of wegen meer te bekennen. Ook zijn hol heb ik niet gevonden en evenmin had hij sporen achtergelaten op de grond, die bedekt was met bruine naalden. Moet ik geloven dat ik me vergist heb? In je eentje in zo'n auto, na al die honderden kilometers, zie je misschien dingen die er helemaal niet zijn.
De bossen bestaan hier voornamelijk uit sparren en dennen en ik geloof vast dat ook de houten kerkjes met die klokkestoelen van naaldhout zijn gemaakt. Ze ruiken naar hars en als je er een tijdje tegenaan gestaan hebt, heb je kleverige vlekken op je kleren.
| |
| |
Honderd kilometer terug stonden er twee lifters langs de weg. Jongens in dumpkleding met op hun rugzak een Engels vlaggetje genaaid. Ik wilde geen lifters meenemen en zeker geen Engelsen. Ze zouden mij dwingen tot een conversatie waarin ik misschien meer zou prijs geven dan goed voor me was. Ik heb daarom het raampje opengeklapt en heel hard: ‘Boe’ tegen ze geroepen. Ze verdienden niet beter: Engeland is een wereldrijk in verval; iedereen weet dat, behalve de Engelsen zelf. We mogen dan aan de Engelsen de Rhode Island Red danken, het kipperas dat zulke mooie bruine eieren produceert, maar ik zou menen dat onze dank daarvoor allang is afbetaald. De Rhode Island Red heeft de Engelsen, om zo te zeggen, geen windeieren gelegd.
Zweden verschaft de kampeerder onbeperkte vrijheid. Je rijdt de 2cv het bos in en je zet je tent maar neer. De enige die het je lastig maken zijn de muggen. Het land leert je van alle dingen de betrekkelijkheid in te zien: al die bomen, rivieren en meren. Die witte houten dorpjes hadden net zo goed gemist kunnen worden. Je gaat jezelf zien als een voorbijgaande kwelling van jezelf en je omgeving.
Natuurlijk had ik Vera gekweld. Maar kon ik anders, in dat spannende eerste huwelijksjaar, toen ik haar aan mij wilde onderwerpen? Als ik moe thuis kwam van mijn werk, trof ik haar met de viool onder de kin voor de muziekstandaard, een heksenring van gevallen bladmuziek om de voet. Ze had weer eens de hemel bestormd! Ik kon niets anders doen dan mijn jas aanhouden en fluisteren, om geen inbreuk te maken op haar verheven stemming: ‘Twee loempia's en een babi pangang?’ En op haar bevestigende knikje, niet met het hoofd, dat slechts de viool vasthield, maar met de ogen, die node het notenbeeld loslieten, rende ik naar de chinees. Op de trap hoorde ik haar alweer strijken, en als ik terug kwam, streek ze nóg. Ze nam niet eens de moeite borden neer te zetten; we lepelden zwijgend het voedsel uit de plastic bakken.
Het loopt tegen half vier, sluitingstijd. Bij de Domuswinkels, die een vuurrood geschilderde benzinepomp als een schildwacht langs de weg hebben gezet, worden de zonneschermen al opgehaald. Ik overweeg mijn aankopen en zet ze zelfs op een papiertje. Brood, margarine, spuitkaas. Eieren. Heb ik in Zweden ooit bruine eieren aangetroffen? Vast niet. Evenmin heb ik er ooit Rhode Island Reds gezien.
| |
| |
's Avonds nam Vera de tram naar het kwartet. De primarius woonde het ruimst, in een huis bij het Vondelpark. Een man van vijfenveertig, licht grijzend, die had moeten afrekenen met de illusie een groot solist te kunnen worden, maar nu comfortabel door het leven ging als de geslaagde bankdirecteur die in zijn vrije tijd zo aardig viool speelde. Je aan de kunst wijden zonder financiële risiko's is best een prettig leven. Je laat je collega's zien dat je meer in je mars hebt en je mede-kunstenaars krijgen het brok te verwerken dat je, in plaats van in de kroeg te zitten, óók nog een bank drijft. Als het oefenen tot in de nacht doorging, bracht hij Vera naar huis in zijn Mercedes. Na vijf, zes uur repeteren was ze niet meer in staat zelf te rijden. Ze was dan doodmoe en trilde als een riet. De plek onder haar kin, waar ze de viool vastklemde, gloeide vuurrood.
Tijdens het voorbereiden van een stuk hoorde ik haar, in de kamer naast de mijne, huilen. Ik weet niet welk stuk het was, noch heb ik haar dat gevraagd. Ik denk dat ik meer van muziek zou hebben geweten als ik níet met Vera was getrouwd. Er vielen lange pauzes in haar spel, die ze gewetensvol half binnensmonds uittelde. Ik mocht haar nooit storen tijdens het repeteren, aan de andere kant eiste ze mijn aandacht voor haar emoties, zodat de keuze niet eenvoudig was. Toen waagde ik het naar binnen te gaan. Ze was op een stoel neergeploft, merkte mij eerst niet op - of deed alsof - en snikte toen: ‘Dat hopeloze terugzinken in d-mol,’ of iets dat daarop leek. Terwijl ik tandakte naar koffie.
Ook die primarius moet de sterke emoties van Vera hebben opgemerkt. Hij zei daar tenminste iets over toen hij me de hand drukte. Zelf had hij geleerd ze te bedwingen: emotionele bankdirecteuren kunnen beter meteen hun faillissement aanvragen. Daarom kon hij ook nooit meer een groot violist worden.
Ik dwaal langs de rekken van Domus en pak zo nu en dan iets van mijn gading, gadegeslagen door Zweedse dorpsschonen met uitbundig ronde brillen. Voor hen ben ik een man zonder verleden. De eieren staan, als altijd, in het koelvak, met zessen verpakt in grauw kartonnen doosjes met kegelvormige uitstulpingen. Bodem en deksel zijn volkomen aan elkaar gelijk en met een stukje sellotape aan elkaar bevestigd. Ik moet dat losmaken om de inhoud op kleur te inspecteren. ‘Het zijn er steeds zes,’ zegt het meisje,
| |
| |
mijn onderzoek verkeerd interpreterend. ‘Dat kan ik aan de buitenkant óók wel zien,’ antwoord ik. ‘Ik zoek bruine eieren.’ Ze begint, giechelend achter haar hand, een gesprek met een collega. De Domus in het volgende plaatsje zal dicht zijn. Moet ik echt genoegen nemen met witte?
Ergerde het me dat ik geen deel had aan Vera's emoties of dat ze zo weinig aandacht had voor wat mij bezielde? Of zat het me dwars dat ze het beste van zichzelf investeerde in een onderneming die geen vruchten afwierp? Ze speelde op een viool van tienduizend gulden die haar vader voor haar had gekocht. Toch was ze maar een dilettant en mocht ze hoogstens rekenen op een incidentele uitnodiging om tegen geringe vergoeding te komen spelen voor bejaarden of culturele buurtbewoners. En dat terwijl we, die eerste huwelijksjaren, moeite hadden de eindjes aan elkaar te knopen. Ik had best die viool willen verkopen om van de opbrengst een goede tweedehands Volvo te kopen. Maar haar vader was er als de kippen bij en nam het instrument het huis uit, toen ik nog al mijn aandacht nodig had om er smartelijk bij te lopen.
Nu alles op zo'n onverwachte manier is beëindigd, lijken onze ruzies kinderachtig. Toch denk ik dat als we nu herenigd zouden worden, alles net zo zou verder gaan. Ik probeerde beslag op haar te leggen. Niet eens bewust misschien, maar tóch. Ik heb haar onderworpen met die voorliefde voor bruine eieren, waar ik hier zo lichtvaardig overheen stap. Want als ik de Domuswinkel verlaat - het nog steeds giechelende meisje doet de deur achter mij op de knip - heb ik inderdaad witte in het doosje. En niet alleen dát: als ik waarde had gehecht aan bruine eieren, was ik wel vanmorgen vroeg al begonnen winkel na winkel ernaar af te zoeken.
Ik slaap die nacht onrustig. De wind is opgestoken over het Siljan-meer en rukt aan het tentzeil. Ik ga een paar keer naar buiten om te zien of de rubber spanners het houden. Af en toe schiet een bijna volle maan uit de wolken tevoorschijn en legt een baan zilver op het bekuifde water. Ik heb twee van de eieren gebakken en heb er alleen aan kunnen proeven dat de kippen met visafval zijn gevoerd. Ik denk dat de eieren uit Denemarken komen, maar dat is wel na te vragen. In Denemarken zullen wel Rhode Island Reds rondlopen, maar ik geloof nooit dat die visafval vreten; als je het mij vraagt is de ordinaire leghorn daarom toch het goedkoopst.
| |
| |
Het wordt al weer vroeg licht op deze breedte en de wind gaat tegen de morgen liggen. De zon komt schuin achter mij op en het blijft koud tot hij over een berkenbosje is geklommen en zijn stralen mij kunnen verwarmen.
Ik heb geprobeerd Vera op de klassieke manier te onderwerpen: door haar een kind te maken. Overigens met haar goedvinden en medeweten, zij het dan na veel overreding en onder verzwijging van de ware reden. Jammer dat ik niet weet of de conceptie ook inderdaad heeft plaats gehad: een man ontleent immers een zeker gevoel van eigenwaarde aan het succesvol zaaien. Maar de manier waarop onze relatie tot een eind kwam, maakte dat het misschien niet eens meer was na te gaan. Wel was Vera op dat ogenblik vier dagen over tijd en bij iemand met haar regelmaat zei dat wel iets. Ik had mijn voorkeur voor bruine eieren vaak genoeg beargumenteerd. Maar ze kon - of wilde - me niet volgen en had geen zin naar de boer te rijden, die ze verkocht. Dat ze die zaterdag tóch ging, was misschien omdat ze zich haar prille zwangerschap bewust was en zich daardoor sterker afhankelijk voelde. Het was meer dan een kwartier met de 2cv; ze moest een kanaal en een onbewaakte overweg over.
De zon komt boven de berken uit en de stralen vallen door de damp die uit het koffiefilter opstijgt. Het meer is rustig; een wezeltje bekijkt me vanachter een bosje en duikt weer weg als ik me beweeg. Het lijkt allemaal vredig. Maar hoe rustiger het om mij heen is, des temeer woelt het in mij. Misschien dat een bezoek aan Rättvik, de stad van Erik de Heilige, mij zal ontspannen. Welke vreemde coïncidentie brengt mij naar de plaats, waarvan gezegd wordt: als je twee inwoners van Rättvik ontmoet, spelen er drie de viool? De weg loopt langs de noordelijke oever van Siljan, maar het meer is maar af en toe te zien, blikkerend in de ochtendzon, met een paar onvolkomenheden in de verspiegeling die het gevolg zijn van vissersbootjes. Tegen de blauwe heuvels liggen de boerderijen met hun glimmende leidaken. Een paar kilometer voor het dorp voert een zijweg naar rechts, naar de kerk aan de oever van het meer. Ik moet een onbewaakte overweg over. De schik slaat in mijn maag: had ik dat niet van te voren op de kaart kunnen zien? Links wordt het uitzicht belemmerd door het tegenlicht, zodat ik stop en luister. Alles is veilig. De weg buigt langs een
| |
| |
boerderij met berken op het erf, waartussen ik plotseling Rhode Island Reds zie scharrelen. Maar stop ik om bruine eieren te kopen? Welnee. Als ik voor het houten kerkje de auto tot stilstand breng, vraagt een oude man mij of ik wat verder opzij wil parkeren: er is straks een begrafenis. Ik dwaal over het kerkhof. Een dik meisje in een overall met galgjes begiet de bloemen en herschikt ze omdat de wind hun compositie heeft aangetast.
De bloemen voor Vera. Sommige gewoonten zijn zo sterk dat afwijken ervan gelijk staat met je buiten de gemeenschap plaatsen. De winkeldeur bracht een belletje aan het rinkelen en het personeel kwam naar voren. ‘Ik moet iets moois hebben,’ zei ik. ‘Lukt dat voor honderd piek?’ ‘Jazeker,’ antwoordde de vrouw. ‘Dan steekt u iedereen de ogen uit.’ ‘Het is voor mijn vrouw,’ lichtte ik toe. Die heeft iets goed te maken, zag je haar denken. Niet eens zo'n verkeerde conclusie. Toen ik het adres noemde, schrok ze zichtbaar. ‘Neem me niet kwalijk. Dat kon ik niet weten.’ Ik maakte een wegwerpend handgebaar. ‘Moet ik er een lint aan maken?’ vroeg ze. ‘Nee,’ zei ik kortaf, omdat ik dan woorden voor de tekst zou moeten opgeven. Ze noteerde de tijd waarop de bloemen bezorgd moesten worden en hield de winkeldeur voor me open. Het belletje rinkelde en ze riep: ‘Blijf maar,’ over haar schouder de winkel in.
Ik lees de namen op de graven. Per Leksand, meester kleermaker. Ingmar Nordahl, meester steenhouwer. De kleine Gustav Tallberg is maar vijf jaar geworden en heeft daarom geen toestand van meesterschap bereikt. Aan het eind van de rij een open graf, pas gedolven, de aarde is donker en dampt nog. Er staat een eenvoudig wit houten kruis naast. Op het snijpunt van de armen zijn vier gaten geboord waar straks het naamplaatje bevestigd moet worden. Het zonlicht valt door een treurwilg en verdeelt zich over het grintpad. Het meisje in de galgjesoverall heeft haar rij afgewerkt en begint aan de volgende. Als ze voor me langs loopt, bekijkt ze me terloops vanuit haar ooghoeken, of ze de sporen van mijn schuld zoekt. Ze weet dat ik Vera niet meer wilde zien; een kramsvogel die bij ons heeft overwinterd, heeft het haar verteld.
Ze bleef lang weg met die eieren. Toen er aangebeld werd, was zíj er niet om open te doen, zoals onze taakverdeling eiste. Ik keek in het gezicht van een jonge agent. Zelfs tóen nog vroeg ik me af waar ik verkeerd gepar- | |
| |
keerd had of de snelheidslimieten overschreden. Toen hij sprak wist hij de toon te treffen waarmee nieuwslezers rampen bekend maken aan mensen die straks geld op het Rode Kruis moeten storten.
De 2cv was geschept door een trein op de onbewaakte overweg en honderd meter meegesleurd. In de massa verwrongen blik die daarna tegen de neus van de diesellocomotief geplakt zat, bevond zich Vera's stoffelijk overschot. Terwijl dit tot mij doordrong hielden mijn hersens zich slechts bezig met de vraag of de bruine eieren hun bijdrage hadden geleverd aan de rommel in het wrak. Het was niet nodig haar te identificeren, zei de agent. Ze hadden immers de verbogen kentekenplaat en het rijbewijs in haar tasje. ‘Kunt u aannemelijk maken dat uw vrouw daar was?’ ‘Ze ging naar of kwam terug van de boer, bij wie we altijd bruine eieren halen.’ De agent knikte. ‘Ze was erheen op weg. Ze moet verblind zijn geweest door de laag staande zon.’ Hij pauzeerde. ‘Het vreemde is, dat ze óók het belsignaal niet heeft gehoord,’ zei hij. ‘2cv's maken nogal wat lawaai,’ antwoordde ik. Hij keek me twijfelend aan. ‘Of ze was in gedachten,’ zei hij. ‘Kunt u aannemelijk maken dat ze aan andere dingen dacht?’ ‘Ja,’ antwoordde ik snel. ‘Ze repeteerde heel druk aan een muziekstuk. Vraagt u maar aan...’ Ik noemde de naam van de bankdirecteur die hij opschreef in zijn boekje. Dat ze misschien ook nog in verwachting was, liet ik achterwege. Dom misschien. Anders hadden ze haar wellicht nog onderzocht en had ik geweten of de conceptie was geslaagd. ‘Als u haar nog wil zien...’ ‘Nee,’ zei ik heftig en ik stamelde iets als: ‘Ik wil dat ze gaaf in mijn herinnering bewaard blijft.’ ‘O, maar het gezicht ís gaaf,’ zei de agent. ‘En meer krijgt u toch niet te zien.’ ‘Hoe kan dat gaaf zijn,’ wierp ik tegen, ‘na honderd meter in een wrak te zijn voortgesleept.’ Hij haalde zijn schouders op en voelde geen behoefte mij van mijn
ongelijk te doordringen.
Op de begrafenis drukte de primarius mij lang en ernstig de hand en noemde mij bij mijn voornaam. ‘Ze was een uitstekende tweede viool, Erik. We zullen moeite hebben zo'n goede terug te krijgen.’ Hij besefte iets doms te hebben gezegd en vervolgde: ‘Maar dat probleem is natuurlijk klein vergeleken met dat wat jíj nu te verwerken hebt.’ Ik kon mij Vera niet voorstellen als tweede viool. Het had me steeds toegeschenen dat het wel en wee van het kwartet van háár afhing. ‘We waren juist bezig met
| |
| |
Mozarts d-mol kwartet,’ zei hij. ‘Daar zal ze wel over verteld hebben.’ Dat had ze niet maar ik was nauwelijks een stimulerend luisteraar. ‘Ik weet weinig over muziek,’ zei ik maar. Voelde hij nattigheid? Had Vera, in die Mercedes op weg naar huis, wel eens iets losgelaten over mijn pogingen haar te onderwerpen? Lag er al een klacht bij de officier van justitie? ‘En dat,’ hernam de primarius, ‘terwijl ze misschien in verwachting was. Ze zinspeelde daarop bij de laatste repetitie. Als ze een baby had, zou ze vast niet zoveel meer kunnen spelen.’
Vanaf dat moment wist ik, dat ik in gevaar was. Overal zag ik rechercheurs in opvallend onopvallende jassen. 's Nachts schrok ik wakker omdat ik dacht dat er op de deur geklopt werd. Zodra het voorjaar kwam, nam ik ontslag en ik vluchtte naar het noorden: daar zoeken ze immers niet.
Ik loop de kerk binnen. Daar ben je altijd veilig. Bovendien belooft de reisgids schilderingen in de boerenstijl van deze streek. Maar binnen zijn het niet de schilderijen die het eerst mijn aandacht trekken: terwijl het oog adapteert, werkt het gehoor. Van muziek weet ik niets, maar het oefenen van Vera heeft sporen in mijn geheugen gegrift, die nauwkeurig worden nagetrokken door drie muzikanten met cello, alt en viool. Ze zitten in een halve cirkel en het zonlicht, dat in stoffige banen door het raam valt, verlicht de lege stoel tussen hen in. Op vier muziekstandaarden zijn de boeken opengeslagen. De zwaarte van mijn knieën dwingt me te gaan zitten in een harde kerkbank. De primarius lijkt verstoord door deze onderbreking, maar ze spelen door. De kerkdeur gaat open. Een baan licht valt over het pad naar het altaar, dat betreden wordt door een korte rouwstoet. De kist, aan koperen handgrepen op heuphoogte gedragen, is niet dichtgeschroefd. De prest stelt zich op achter het altaar. Misdienaren in witte jurken dragen kaarsen aan waarvan de vlammen tegen hun looprichting in buigen. De kist wordt vlak bij mij op een verhoging gezet. Ik durf er niet in te kijken maar een oude man, met zilverwit haar die naast me zit, zegt: ‘Ze is zó mooi.’ Hij dwingt mij. Het witte laken is geplooid in de vormen van haar lichaam. Haar gezicht is dat van Vera. Het straalt rust uit en het is gaaf, helemaal gaaf, met als enige onvolmaaktheid de rode vlek onder haar kin, waar ze altijd de viool vastklemde. |
|