| |
| |
| |
Gesignaleerd
Het leven heeft mij, Goddank, bijna niets geleerd.
‘Het leven heeft me veel geleerd’, zegt de oue sok.
Nescio
Lange tijd is er niets te signaleren geweest in de Nederlandse literatuur. Niets dat de moeite van het signaleren waard was. Natuurlijk, er waren weer debutanten. Voor ik ze noem, geef ik ter vergelijking een lijstje:
1976: Matsier en Hotz.
1977: Kellendonk en Oek de Jong.
1978: A. Moonen, die met Stadsgerechten komt aantonen dat de Bezige Bij, behalve aan een nieuwe direkteur, ook behoefte heeft aan frisse, uitgeslapen redakteuren die minder rotzooi zouden laten passeren dan de heren Campert en Timmers. Sommige kritici hebben geschreven dat dit boek wel heel eentonig was, maar suggereerden tevens dat Moonen best kon schrijven. Met evenveel recht zal men straks nog gaan verdedigen dat rode inkt prima smaakt als je je ogen sluit en denkt dat het wijn is, en dat wagensmeer, mits met versleten smaakpapillen geproefd, net echte boter is.
1978: Gerrit Jan Zwier debuteert met De noordkromp en andere verhalen in Elseviers Literaire Serie Ongelukken en doet er hetzelfde jaar nog Een terloopse handreiking op volgen. Zwier zal nu wel denken dat hij een gearriveerd auteur is. Voor mij is hij nog niet eens begonnen.
1978: Patrizio Canaponi, de laatste aanwinst uit de Revisorstal, laat op de achterflap van Een gondel in de Herengracht drukken dat hij zijn pogingen om in het Italiaans literatuur te plegen heeft gestaakt, omdat hij die taal te gladjes vindt. Derhalve komt hij nu het Nederlands verrijken met een operastijl die bezwijkt onder barokke bombast. In pretenties en interessante- | |
| |
righeid overtreft hij Joyce & Co, wat ik nauwelijks voor mogelijk had gehouden. Maar de heren recensenten zullen ongetwijfeld weer zwaar geïmponeerd zijn.
1978: F. van den Bosch, die vijftien jaar geleden met Het regenhuis een zeer goed verhaal heeft gepubliceerd, voegt er drie minder goede verhalen aan toe en verschijnt met zijn eerste boek. Moet dat gesignaleerd worden als een veelbelovend debuut?
Kritici blijven onvermoeibaar door signaleren. Dat is hun vak. Kritici vechten door tot hun laatste druppel inkt wanneer ze menen gelijk te hebben. Ik ben geen echte kritikus. Wam de Moor is het wel. Hij is zelfs een welwillend kritikus, schrijft Maarten 't Hart in het Cultureel Supplement van 24 november j.l. Daar ben ik het wel mee eens. Sterker nog: Ik vind Wam de Moor een al te welwillend kritikus. Maar volgens 't Hart, die de typologie van Vestdijk gebruikt, ben ik dan ook een bijterig kritikus.
Voor sommige schrijvers is De Moor buitengewoon welwillend, zo erg zelfs dat zijn vriendelijkheid op bescherming gaat lijken. Jan Siebelink is zo'n protegé van hem. Over diens laatste boek lees ik in De tijd van 27 oktober 1978: ‘Met Weerloos heeft Jan Siebelink een bundel proza afgegeven die ook zijn felste critici zal doen verstommen.’
De wens is de vader van de gedachte, waarde De Moor. Want wie zijn die felle kritici? Als we teruggaan naar De tijd van 10 juni 1977 weten we het: Jan Geurt Gaarlandt en Jaap Goedegebuure. De Moor wist natuurlijk heel goed dat Gaarlandt al sinds een jaar geen kritieken meer schrijft, en dat ik een paar maanden gezwegen heb. ‘Misschien blijft-ie wel zwijgen’, heeft de Tijdgeest gedacht, ‘een ander podium dan Tirade heeft-ie toch niet, en zelfs daar is-ie al met stomheid geslagen. Als niemand tegenspreekt wanneer ik zeg dat Siebelink zo prachtig schrijft, dan is het ook zo. Bovendien zeg ik het al iedere keer als Siebelink een nieuw boek heeft gepubliceerd.’ Wam de Moor is een gelijkhebberig kritikus. Maarten 't Hart zegt Vestdijk na dat Wam de Moor als welwillend kritikus zijn ressentiment overwonnen en overgecompenseerd heeft, zodat het niet meer merkbaar is. Fout. De Moor heeft zijn ressentiment altijd verstopt, omdat hij zich te netjes voelt het te tonen. Maar wanneer twee straatjongens zijn bleekscheterig lievelingetje Siebelink een niet onverdiend pak slaag hebben gegeven, dan
| |
| |
kan meester De Moor zijn gezicht niet langer in de plooi houden. ‘Wacht maar bengels, straks schrijft Jantje de beste opstellen van de klas, en dan staan jullie met de mond vol tanden!’
Ja, ik ben met stomheid geslagen als ik zie dat de welwillende Tijdgeest boven is komen drijven als de toonaangevende stroming in de kritiek, en bazartroep als kostbaarheden aanprijst. Recenserend Nederland dreigt geheel in de ban van de Tijdgeest te raken. Daar balkt ene Frans de Rover in Vrij Nederland van 21 oktober dat Siebelink proza van het hoogste niveau schrijft. Welk hoogste niveau? Dat van Frans de Rover? Accoord, we kennen mans beroerde smaak. Het hóógste niveau? Prijsniveau? Ach, dat zullen we ook nog wel beleven. De Tijdgeest heeft zich al lang van jury's meester gemaakt. Nu begint hij ook de schrijvers te infecteren, die vinden dat er alleen nog maar welwillendheid voor hun geesteskinderen mag zijn. Twee romanciers komen elkaar tegen op een literaire borrel. Ze kennen elkaar redelijk goed, want er zijn vaak van dit soort borrels, recepties, prijsuitreikingen. Zojuist heeft de een, die behalve romans en verhalen ook regelmatig recensies schrijft, het nieuwe boek van de ander gekraakt. ‘Dat is verschrikkelijk oncollegiaal van je, om me in het publiek zo te kijk te zetten’, klaagt het slachtoffer. En wanneer de ander verbaasd vraagt of hij dan niet zijn persoonlijk oordeel mag geven, krijgt hij het antwoord: ‘Jawel, maar als dat negatief uitvalt, zeg het dan alleen tegen mij, en publiceer het niet.’ Deze samenspraak is niet verzonnen; ik zou het niet eens kunnen verzinnen, zo stupide is het. En wie die twee schrijvers zijn doet er niet toe, want ze zouden het vrijwel allemaal kunnen wezen.
Neem bijvoorbeeld Siebelink, we hebben het toevallig toch over hem. In het Leidsch Dagblad van 18 november vindt hij dat hij door de kritiek schandelijk behandeld wordt, en kondigt een pamflet aan waarin hij zich tegen zijn belagers zal verweren. Arme geslagen hond. Nachtenlang heb je je kussensloop volgehuild, nadat er weer eens een boek van je in de grond geboord was, en misschien heb je wel eens drie weken lang niet kunnen werken, zoals je collega Hannes Meinkema regelmatig overkomt als die sexistische recensenten haar werk verkracht hebben. Waar beklaag je je eigenlijk over? Is je debuut Nachtschade niet buitengewoon welwillend, om niet te zeggen lovend, ingehaald? Wie hebben Een lust voor het oog nog
| |
| |
meer afzichtelijk gevonden behalve Gaarlandt? Is oom Wam de Tijdgeest niet altijd aardig voor je geweest? Je moet toch nog maar even wachten met je pamflet, want ik heb je laatste verhalenbundel Weerloos net gelezen, en ik wil er graag het mijne over zeggen, voordat iedereen denkt dat ik stom van bewondering ben.
Siebelink is een poseur, schreef ik twee jaar geleden in Tirade naar aanleiding van Nachtschade, een charlatan, die zijn aanstellerij en coquetterie omzet in pretentieuze schriftuur waarvan hij de stijl en de thematiek heeft afgekeken bij de door hem geadoreerde Franse decadenten. Wasbleke efeben die incestueuze verhoudingen hebben met hun beeldschone, wrede moeders, impotente mannen die wegzakken in zwoele fantasieën, blasfemisten en zelfmoordenaars zijn uit de broeikasromans van J.-K. Huysmans, Elémir Bourges en Jean Lorrain ontvoerd en overgebracht naar de Veluwe, waar ze als levenloze marionetten naar het valse pijpen van hun nieuwe meester dansen. En de taal waarin deze poppenkast beschreven wordt is nog steeds om te gruwen. ‘Spasmen van treurigheid’; ‘Verlokking is voelbaar’; ‘Ze doet gejaagd’. Gewrongen vergelijkingen en potsierlijkheden zijn niet zelden te vinden in één zin. Zo staat aan het slot van ‘Genegenheid’, dat zich in een hoerenbuurt afspeelt: ‘Een zwaan geschapen uit kleine witte bloesem trachtte zich blazend te ontdoen van een condoom dat zich om zijn snavel had gewikkeld.’ Siebelink kan nog steeds geen dialoog schrijven die ook maar even geloofwaardig klinkt wanneer je je er een spreker bij voorstelt. Proza van het hoogste niveau, kortom.
⋆
Soms schrijft een kritikus een roman. Dat is vooral prettig voor zijn vijanden die pijlsnel met het oordeel gereedstaan dat de kritikus er niets van gemaakt heeft, en voor zijn biografen die er op wijzen hoe afhankelijk het creatieve werk van het beschouwende was. Toen Ter Braak Hampton Court en Dr. Dumay verliest had gepubliceerd waren de recensies overwegend negatief; later werd er op gewezen dat het eerste boek een illustratie was van Carnaval der burgers en het tweede het verhalend pendant vormde van Politicus zonder partij. Ter Braak zelf schreef zijn romans als tussendoortjes, ter verpozing. Dat mag van K.L. Poll niet verwacht worden. Wanneer hij zich aan een roman waagt, dan neemt hij het risico van de voorspelbare
| |
| |
reactie van de kritiek op de koop toe omdat hij in zijn onwrikbaar raadsbesluit heeft vastgesteld dat zijn Formules voor een nieuwe moraal geschreven zullen worden als essays, gedichten en een roman. Heeft hij dan geen ambitie om een drama aan de reeks toe te voegen? Welnu, in zijn roman Emma Kwartier slaat hij twee vliegen in een klap. Zoals hij al verklaarde in Vrij Nederland van 18 november, was het er hem om te doen ideeën te dramatiseren. De handeling in zijn verhaal speelt zich vooral af in dialogen, de beschrijvende gedeelten heeft hij zo veel mogelijk geschrapt, psychologiseren nagelaten. Dat levert het eigenaardige effect op dat we Poll als buikspreker in actie zien, steeds een ander stemmetje opzettend als weer een nieuwe pop op het toneel verschijnt. We geloven niet echt in de personages, omdat we bij alles wat ze zeggen Poll blijven horen, want het uit zijn essays al bekende repertoire wordt in Emma Kwartier in versneld tempo afgedraaid.
K.L. Poll zelf blijft voor mij een levend wassen beeld, het laatste exemplaar van de achttiendeëeuwse burgerlijke redelijkheid op zijn Hollands uit de school van Justus van Effen en Balthazar Huydecoper. De handeling in zijn roman verloopt als in een klassicistisch drama: allegorische karakters spreken de gedachten van de auteur uit, en blijven onder de grootste emoties nog zo'n enorme taalbeheersing houden dat ze de prachtigste monologen afsteken. Tot welke afschuwelijke uitglijders de combinatie van dorre samenspraken, burgerlijke ratio en houteklazenactie kan komen valt te lezen op blz. 38, waar Emma waarneemt hoe haar ouders in de tuin gaan vrijen.
‘Wat wil je liefje, opzij of bovenop?’
‘Kom maar op me, anders vat je misschien kou in dat vochtige gras.’
‘Lig ik zo niet te zwaar?’
‘O nee, het is heerlijk zo. O, wat is het toch heerlijk. Denk je dat we het ook nog willen als we oud zijn?’
Wie zulke, klaarblijkelijk niet parodistisch bedoelde, zinnen uit zijn pen krijgt, schrijft nog in geen honderd jaar een behoorlijk verhaal, al zou hij er nog zo zijn best voor doen. Poll heeft Emma Kwartier bedorven door een ideeënroman de vorm te geven van een traditionele roman, waarin relaties tussen mensen, vooral op het erotische vlak, de belangrijkste rol spelen. In
| |
| |
Bewijsmateriaal van K. Schippers, ook een duidelijke ideeënroman, is die fout niet gemaakt, omdat de handelingen van de hoofdpersoon geconcentreerd blijven rond het thema, het onderzoek naar de verhouding tussen taal en werkelijkheid.
⋆
We blijven nog even bij K.L. Poll. De serie interviews die Jan Geurt Gaarlandt in de afgelopen weken in De volkskrant met tijdschriftredakteuren had bevat een opmerking van hem aan ons adres. ‘Tirade's sleutelwoorden zijn “talent, persoonlijkheid, authenticiteit”. Daar kan ik niets mee beginnen. Je kan toch niet zeggen: persoonlijkheid is mijn doel? Nee, je merkt het wel. Als de redactie van Tirade zichzelf en haar medewerkers beschouwt als een groepje talentvolle persoonlijkheden, dan mag dat natuurlijk best, maar het is wel een komische opinie. En authenticiteit: dat is of een voorschrift voor autobiografische onzijdigheid of het is een loos woord. Allerlei vormen van gekunsteldheid zijn mij zeer dierbaar.’
De misverstanden, al dan niet opzettelijk, hopen zich op. Nu moet ik ook toegeven dat mijn eigen verklaringen in De volkskrant niet tot verheldering hebben bijgedragen. Als ik dan ook nog denk aan de uitlatingen van Tom van Deel, dan moet de argeloze lezer wel gaan denken dat authenticiteit, talent en persoonlijkheid aan de ene kant staan, en aandacht voor de vorm en gekunsteldheid aan de ander. Maar zo ongenuanceerd zwartwit is het niet.
De criteria die de redactie van Tirade aanlegt bij het beoordelen van literatuur, of dat nu in recensies of bij het schiften van kopij is, zijn: 1. Heeft de schrijver voldoende persoonlijkheid om zijn ideeën de moeite van het overdenken waard te maken? 2. Heeft de schrijver het talent om die ideeën een vorm te geven die op grond van ‘esthetische’ normen aanvaardbaar is? 3. Heeft de schrijver een eigen onverwisselbare stijl, waarborgt zijn stijl een zekere mate van authenticiteit?
Deze criteria houden geen voorkeur voor één bepaalde stijl of vormgeving in. Gekunsteldheid in taalgebruik en complexiteit van structuur zijn allerminst verwerpelijk zolang ze geen doel op zich worden, en sluiten authenticiteit op geen enkele wijze uit. Persoonlijkheid, talent en authenticiteit zijn complementaire begrippen, die voor ons samenkomen in het
| |
| |
aloude adagium ‘le style, c'est l'homme même’. Wanneer we het begrip stijl zo ruim nemen dat het geheel van literaire vormgeving erdoor gedekt wordt, dan is het belang ervan primair, omdat de persoonlijkheid zich met behulp van het talent uitdrukt in de stijl. Alleen aan de stijl kan de lezer de aard van de persoonlijkheid en de mate van talent en authenticiteit vaststellen. Op grond van onze criteria kunnen we zowel zulke uiteenlopende romans als Zonsopgangen boven zee van Jeroen Brouwers en Een vlucht regenwulpen van Maarten 't Hart accepteren, als even verschillende figuren als Dirk Ayelt Kooiman, Guus Luyters en Adriaan van der Veen afwijzen. De doelstelling van Tirade is de ontwikkeling van die literatuur te stimuleren, die we theoretisch aanvaardbaar achten. Doelstellingen en maatstaven vallen dus niet samen, zodat het raadselachtig is hoe iemand kan menen dat redakteuren van Tirade zich op grond van hun kritische uitgangspunten voor talentvolle persoonlijkheden houden. Maar het denken van K.L. Poll heeft zich nu eenmaal altijd gekenmerkt door kwaadwillendheid.
⋆
Steeds meer gerenommeerde auteurs gaan er toe over zich voor het schrijven van columns of reportages aan een dag- of weekblad te verbinden. Nu een aantal van hen dat gelegenheidswerk bovendien nog is gaan bundelen, gaan er stemmen in de kritiek op die verkondigen dat de beste literatuur tegenwoordig in de krant verschijnt. De recente toekenning van de P.C. Hooftprijs aan achtereenvolgens Simon Carmiggelt en Rudy Kousbroek is natuurlijk niet vreemd aan die opinie. Geen kwaad woord over Henk Broekhuis, Jan Blokker, Hofland en Tamar; maar zijn zij nu de beste schrijvers van Nederland? Hun bundels zullen tot in verre tijden perfect weerspiegelen hoe er in de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw werd gedacht, maar op zijn best kunnen ze toch worden aangeduid als blijvend gelegenheidswerk. Van De hemelvaart van Wammes Waggel (Louis Ferron), Een avontuurlijke reis (Guus Luyters) en Waar is Remco Campert? kan zelfs dat niet gezegd worden. Het lijkt er op of een aantal schrijvers de royalties uit hun cratief werk willen aanvullen door hetzelfde product tweemaal te verkopen. Alleen overbodige Boeken BV, De Slegte en de pulpmolen kunnen daar tevreden over zijn.
⋆
| |
| |
Op blz. 30 van Raadsels van het rund van Jaques Firmin Vogelaar stuit ik op de woorden corpi delicti. Ik ben in voldoende mate een elitair-denkende bourgeois om na dit potjeslatijn een flinke dosis wantrouwen op te vatten tegen de termen waarmee ik tijdens de lectuur van de resterende 500 pagina's bekogeld word: Sync:opties prodoom, reprografie, ix-ypsilons, mnemotechniese installatie: het betekent even weinig als corpi delicti, namelijk niets. Toch staat het boek al een paar maanden hoog op de Bestenlijst, die maandelijks op initiatief van de kro-radio via enquête onder een aantal literatuurkenners tot stand komt. Wie zijn die deskundigen wel? Kunnen zij niet eens een helder essay over dit werk schrijven waardoor ik misschien genezen word van mijn vooroordeel dat me influistert dat ik hier te maken heb met een uit de hand gelopen modeshow van des keizers nieuwe kleren?
Jaap Goedegebuure
|
|