| |
| |
| |
Jan Emmens
Nagelaten werk
In de nagelaten papieren van J.A. Emmens (1924-1971) werd een groot aantal in aantekenboekjes en op losse velletjes geschreven gedichten, ontwerpen voor gedichten, aforismen en ontwerpen voor aforismen aangetroffen. Voorzover dit ‘work-in-progress’ hetzij voltooid, hetzij de voltooiing in voldoende mate genaderd leek te zijn, wordt het gepubliceerd in het literaire deel van het Verzameld Werk, waarin onze selectie uitvoeriger wordt verantwoord. Wat hier volgt is een keuze uit dat nagelaten werk. Het merendeel van de gedichten, dus ook van deze keuze, is ontstaan in de zestiger jaren, hoewel een enkel gedicht iets ouder kan zijn. Het was mogelijk de proza-aantekeningen exacter te dateren, doordat de notitieboekjes waarin zij voorkomen, data vermelden. De hier volgende zijn geschreven in het jaar 1966.
H.A. Gomperts
P.C. van der Plank
| |
Jan Emmens: verzameld werk
Het Verzameld Werk van J.A. Emmens zal in 1979 verschijnen. Het bestaat uit 4 delen. Deel I: Gedichten en Aforismen. Deel II: Rembrandt en de regels van de kunst. Deel III en IV: Kunsthistorische Opstellen.
G.A. van Oorschot, Amsterdam
| |
| |
De bronnen van de smart, bewaakt
door een vrouw die wenend versteende,
die heb ik onlangs aangeboord. Ik had gezien:
de vogels werden schaars, diersporen leidden elders heen
De smart, stelde ik vast, was opgedroogd
een handvol stofgoud zond ik naar 't museum.
| |
| |
Futiel
Ik heb het verleden aangeharkt.
Het is doorzichtig geworden
Ik kan er op terugzien met een lichte verbazing
dat dit alles bestond en in zekere zin
verwelkt, verdord, vervallen
Ik kan er in wandelen en voorspellen
Ikzelf ben, harkende als ik was,
een kracht van geen betekenis,
een zucht die de blaren doet vallen.
| |
| |
Gemengd bericht
Generaal Franco, jager op groot wild,
zijn hand op jacht met een eenvoudig jachtgeweer
De Caudillo bleef, schreven de kranten, volstrekt onbewogen,
hij liet zich verbinden en ging door,
stoïsch, zoals zijn heroïsche strijd, zijn heilige kruistocht
tegen de draak van het ongeloof.
Tezelfder tijd in Sevilla (stad van de waanzin)
geloofde ik dat ik van glas was,
ik woonde in gezelschap van fascisten
een plechtigheid bij van de vermaarde senaat
en brak onder de druk der entrée
van negentig geharde professoren,
in Spanje spreekt men liever geen Frans, want de Fransen
zijn ingebeelde en verwijfde gekken,
zoals ik, geen jager op groot wild,
ik verwondde mijn ziel en zat negentig dagen
in Endegeest, waar Descartes heeft gewoond:
einde van het rationalistische tijdperk.
Binnenkort vertrekt uit Den Haag een meneer
op last van O.K. en W. naar een bespreking
in Spanje, getiteld: ‘éducation
européenne, éducation humaniste.’
Het zijn misschien dezelfde professoren,
titel in 't frans, trouwens: wat is gekker
| |
| |
Dat was ik, geen voorbeeld van
fascisme of democratie, een ‘verijdeld (A. Roland Holst)
tussenwezen’, dat omkomt.
Het is bekend dat men na een aanval van waanzin (‘locura’)
niet meer weet wat men moet doen,
trouwens ook niet weet wat men moet laten
om de volgende keer te voorkomen.
[ik sta daar nu heel stoïsch tegenover]
| |
| |
Groen is het eikenhakhout
Door de duinen lopen kinderen naar zee
| |
| |
Jarenlang vertroebeld, afgemat
door het moreel van sterke burgers
wier opinies ik niet deel, maar vrees
bevind ik mij ‘nel mezzo del camin
di nostra vita’ in het struikgewas
van halfverborgen, halfvergane
hoop op het toch alsnog ontstaan
van wat ik eens dacht dat ik was
maar nooit geweest ben. Ongeluk
is een wat te groot woord voor deze staat
waarin men soms alleen maar wat onrustig
slaapt en soms iets minder dan tevreden
| |
| |
Nanninga
Bevonden dat wat mijn woorden soms
meer verdroeg dan droeg en zelfs dreigde
springlevend is en eigen vormen aanneemt
kruiende stapelwolken, rekkende hoofden
rondogend verbaasd en opgewekt
verrast door een plotseling vertrouwen
| |
| |
Repeterende breuk
Waar ik ook ben, soms ben ik ineens weer
bij de Belgische grens, aan het liften naar Frankrijk.
De weg is de hoofdweg, maar lijkt op een zijweg,
één, twee, drie huizen staan braaf in hun tuinen
In de bocht wuift een boomgroep. Het is doodstil
Ik wacht op haar. Drie vogels landen.
In de heggen beweegt zich een ruisende wind.
Overkomst dringend gewenst.
| |
| |
Tussen de onbenoem bare geesten, die ik achter mij vermoed
en voor mij tracht te ontwaren
vermoeid van het voorkomen
stram staan te wachten op bevelen
| |
| |
Van alle brieven die ik voor je heb verzonnen,
van alle gebaren die ik voor je heb gemaakt,
van alle liefde die ik voor je heb verzwegen,
is dit een teken, maar van geen betekenis:
een woord dat rokken optilt, kust en streelt,
ontbreekt mij en de durf te doen
| |
| |
Wie terugkeert vindt de bronnen
vergiftigd, de dieren ontaard en
Wie terugkeert (maar waarom ook?
alleen wat men meenam blijft te gebruiken)
teert in op reserves maar eens in een leven
gerecruteerd en sindsdien onbereikbaar
| |
| |
Soms het gevoel dat ik, wanneer ik psychisch zou kunnen niezen, mijn angst kwijt zou zijn.
Biologen hebben geconstateerd dat de mens in vergelijking met het dier zich kenmerkt door ‘openheid’ en ‘creativiteit’. Paedagogen concluderen daaruit dat de mens nu moet worden opgevoed tot ‘openheid’ en ‘creativiteit’. Men zou zeggen: de mens is dat toch al. Vergelijkt men de mensen echter met de beste exemplaren die het mensdom heeft voortgebracht dan blijken zij, in tegenstelling tot deze exemplaren, juist te worden gekenmerkt door bekrompenheid en conformisme.
Onbewust is mijn tactiek: mijzelf uitsparen: niet gaan, om gemist te worden, niet doen, zodat een essentiële handeling ontbreekt, niet zeggen, zodat formulering te kort schiet. Maar ik vergeet dat ik meestal niet word gemist en niemand zich een voorstelling kan maken van wat een ander had willen doen of zeggen.
Toen de man genoeg had van zijn vrouw bij wie hij zes kinderen had, zei hij: beschouw mij verder maar als de kostganger van een flinke weduwe met 6 kinderen.
| |
| |
Ik moet ervan kotsen, maar zelfs dat kan ik niet.
In mij leeft een volstrekt eenzaam, zwaarbeschadigd, loeiend dier.
Idealisatie van Florence. Ik zie niet wat zij zien en misschien zien wij allebei niet wat er is, maar in elk geval zie ik iets heel anders
De vlucht van de paranoicus. Hij wil achterhaald en geknuffeld worden, misschien ook getuchtigd
Het dubbele gezicht à la Picasso: het is de breuk in mij waardoor ik mijzelf - in gezonde stemming - tegelijk en profil en en face kan zien, het is een soort kustlijn tussen geborgenheid en angst, tussen geloof in mijzelf en zelfverachting (die voortdurend tracht rekening te houden met de mening van buren, een mening die overigens door mijzelf wordt geprojecteerd.)
| |
| |
Voor ogen houden dat mijn beide buurlieden zelfs in hun stoutste dromen niet kunnen vermoeden wat mij 's nachts wakker houdt, (betreffende mijn vak, mijzelf, mijn familie), zoals ik in mijn stoutste dromen niet kan vermoeden etcetera.
Het is mij nog steeds onbegrijpelijk dat mijn boek is bekroond: er moet een hogere instantie bestaan die het veroordeelt.
Paranoia. Zich voortdurend binnen een kring van afwijzende rechters bevinden - negatieve zelfoverschatting -
Niet ik moet worden geanalyseerd, maar mijn superego.
Mislukte poëzie. In de verwaarloosde tuin van mijn onbewuste: rotzooi, onvrede, rancune, bloeit soms, een struik verhelderend inzicht
Wij zijn allen slachtoffers van ons vocabulaire, waarmee we toch wel iets essentieels bedoelen.
| |
| |
Emiel: van niets iets maken (economisch, tekeningen). Ik droom: van iets niets maken (ethisch?)
Existentieel. Ik denk dat zij denken dat ik niet besta, maar dat wil ik ook niet, denk ik
Isolatie (electriciteit!). Overal buiten staan, buiten blijven staan, buiten gaan staan = mijn ziekte, mijn fort
Ik ben bang dat zij van mij zullen zeggen wat ik denk van mijzelf
Spion. Ik loop voortdurend te loeren of ze mijn andere ik al in de gaten hebben.
Een idioot kwam mij vertellen ‘U hebt een sterke persoonlijkheid omdat U ongelijk kan bekennen.’ Hij wist niet dat ik niets liever doe dan dat |
|