drukken, en daar is geen krediet op te krijgen. Het duidelijkste punt waarop Du Perron mij vanaf het begin beviel was zijn vermogen om zonder omwegen te schrijven. Wat bij andere schrijvers onzichtbaar, maar onmiskenbaar in stijl en dictie aanwezig was: het voetstuk waarop men ging staan om over literatuur te schrijven, ontbrak, het ontbrak op een polemische manier, alsof hij het onder die andere schrijvers bruusk had weggetrokken.
Het lezen van Du Perron en Ter Braak was een fatale bezigheid en behoorde geheel tot de sfeer van ‘amor fati’ waarin alles bekeken werd. En toch ging het om iets heel eenvoudigs: het was de bevestiging en herkenning van iets waarvan men zich nauwelijks bewust is. De verplettering was zo ingrijpend, omdat er met dezelfde intensiteit, onbewust en zonder het onder woorden te kunnen brengen, naar uitgekeken was, zoals men in een groep mensen zoekt naar díe gezichten die je bevallen: ‘Wat mij oneindig nader aan het hart ligt dan bewondering in de literatuur: ontroering en verwantschap.’
Het was (en is) Du Perrons rechtstreeksheid - zonder voortdurend het nederige ‘ik vind’ - waardoor het idee werd versterkt dat men kon zeggen en schrijven wat men dacht. Hij sanctioneerde daarmee ongewild de overmoed. Maar mijn sympathie nestelde zich niet zozeer in zijn idee van de ‘smalle mens’. De betekenis daarvan drong nauwelijks door - wie wil er nu smal zijn op die leeftijd, terwijl ‘breedheid’ van kennis en belangstelling zo'n veel avontuurlijker landschap bood? Maar ook in die subtielere betekenis - de ‘smalle mens’ als iemand die alleen voor zichzelf in kan staan - was die smalheid geen eigenschap die post kon vatten, wellicht omdat Ter Braak aantoonde dat rechtstreeksheid en breedheid ook goed mogelijk was. Du Perron was zelf de eerste om in te zien dat natuurlijkheid en directheid in de literatuur helemaal geen regel zijn, eerder een zeldzaamheid. Hij doorbrak deze ongeschreven wet door converserend te schrijven; hij schreef met het gemak waarmee hij moet hebben gepraat, zonder bijgedachten aan wat anderen er wel van zouden vinden, de grote schrijvers, de grote literatuur.
De gretige belangstelling voor zijn natuurlijkheid was het tegendeel van de pose, die daarmee ook onbewust werd ondergraven. Maar het gemak