komen.
Aan het eind van de 18de eeuw worden deze opvattingen aan het wankelen gebracht. De eerste aanzet van deze ontwikkeling is al te vinden in de kritieken van Diderot op de Salons, waarin hij enerzijds vasthoudt aan de academistische visies van het ‘modèle idéal’, maar anderzijds verlangt om verrast en geschokt te worden. In 1766, het jaar van verschijnen in Frankrijk van de vertaling van Winckelmann's Geschichte der Kunst des Altertums, schrijft Diderot dat men de oudheid moet bestuderen om de natuur te leren zien, en verwijt hij Hubert Robert: ‘Vooruit, Robert, u maakt nu al zo lang schetsen, kunt u nu niet eens een voltooid schilderij maken?’ een opmerking waarvan de echo in vele varianten tot diep in de 19de eeuw zou weerklinken. Maar voor braafheid en volgzaamheid heeft hij geen geduld en geen genade: ‘Zeg eens, meneer Challe, waarom ben u eigenlijk schilder? Er zijn zoveel beroepen waarin middelmatigheid tot aanbeveling strekt’, en het liefst wil hij van zijn stuk gebracht worden door een kunstwerk, en dat is iets waartoe het koele Klassicisme nooit aanleiding kon geven. In het zelfde jaar waarin hij opriep tot studie van de kunst van de oudheid, schreef hij in zijn Essai sur la Peinture: ‘De beeldende kunst heeft behoefte aan iets wilds, ruws, schokkends en geweldigs... ik wil geraakt worden, verbaasd, verscheurd; laat me huiveren, wenen, beven, en eerst verontwaardigd zijn; naderhand zul je mijn ogen strelen, als je kunt.’ Zonder het woord te noemen, verlangt hij naar originaliteit.
De oorspronkelijkheid van een kunstenaar, het persoonlijke handschrift kon gemakkelijker worden afgelezen aan de hand van impulsieve voorstudies, dan op basis van doorwerkte, gepolijste eindresultaten, die nu eenmaal moesten voldoen aan de traditionele regels die hem eerst door zijn leermeesters en later door zijn critici werden voorgehouden.
Het verlangen naar originaliteit, waarin Diderot niet alleen stond, was één van de belangrijkste oorzaken van de verandering in de waardering van het artistieke proces in al zijn stadia. Hierbij kwam een accentverschuiving teweeg ten gunste van het denkbeeld dat de meesterhand al herkenbaar was in de eerste ‘thumbnail sketch’. Het is begrijpelijk dat een dergelijke gedachtengang volop voedingsbodem vond in de kunstopvattingen van de Romantiek, waarin de rol van de individuele kunstenaar steeds meer betekenis zou krijgen. De strakke schema's van het academisme moesten wel in botsing komen met het romantische gemoed van de heroieke kunstenaar die zich beklemd waande door het steriele onbegrip voor zijn genie. Ook werd het academisme geassocieerd met de gevestigde orde, met een loopbaan gebaseerd op inschikkelijkheid en artistieke compromissen, ja zelfs hielenlikkerij en goedkoop succes.
De kunstenaarsschets kwam in het begin van de 19de eeuw sterk in de publieke belangstelling. De toen zojuist uitgevonden techniek van de lithografie werd