Tirade. Jaargang 21 (nrs. 221-231)
(1977)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
[Tirade maart 1977]
C.P. Courtney
| |
[pagina 147]
| |
raire documenten bestuderen die gelezen moeten worden in het licht van een bepaalde psychologie, van een zekere ijdelheid van de auteur.
In Augustus 1763 arriveert Boswell in Utrecht voor een verblijf van tien maanden. Zijn vader heeft hem daar heen gezonden om rechten te studeren aan de UniversiteitGa naar eind2. Hij maakt kennis met Belle in October en weldra zal hij haar zeer dikwijls ontmoeten, aanvankelijk tijdens de winter in Utrecht en vervolgens in Zuylen waar hij een frekwent bezoeker zal worden. In Boswell ontdekt Belle een intelligente jonge man die, even oud als zij zelf, eveneens op de hoogte is van de literatuur en filosofie uit dat tijdperk en die reeds een paar kleine geschriften in verzen en proza heeft gepubliceerd. De nieuwe vrienden hebben zekere punten van overeenkomst. Zij hebben, bijvoorbeeld, hetzelfde ongeduld ten aanzien van het calvinistisch milieu waarin zij allebei zijn geboren: Belle die zich in de Hollandse samenleving beklemd voelde, verklaart dat zij in geen enkel land thuis hoort. Boswell die aan Londen de voorkeur geeft boven Edinburgh, is bezig zich te ontwikkelen tot een cosmopolitische geest; en in 1764 zal hij die grote Europese reis ondernemen waarbij hij Rousseau, Voltaire, Paoli en andere grote mannen uit die tijd zal ontmoeten. Belle en Boswell hebben eveneens punten gemeen op het psychologische vlak. Zij bezitten allebei een verbluffende bewegelijkheid van geest en beklagen zich over een diepe melancholie die afwisselt met uitzinnige vrolijkheid. Maar de essentiële overeenkomst tussen de twee vrienden is, dat zij aan dezelfde manie zijn overgeleverd om alles op papier te werpen wat in hun hoofd opkomt; dezelfde onweerstaanbare noodzaak tot schrijven, en in de allereerste plaats, te schrijven over zich zelf. Voor Belle evenals voor Boswell is leven alleen niet voldoende: men moet zich zelf observeren, zich verdubbelen, afstand nemen van zichzelf, zodat het ik dat de pen voert het andere ik dat leeft en handelt kan analyseren en vastleggen Zij schrijven in het geheim, nochtans drijft hun ijdelheid hen ertoe zich aan iemand te laten zien en zij hebben, ieder voor zich, een vertrouweling: Boswell zendt zijn dagboek per gedeelten aan een betrouwbare vriend in Engeland; Belle adresseert haar zelf-analyses aan Constant d'Hermenches, | |
[pagina 148]
| |
Belle van Zuylen
| |
[pagina 149]
| |
James Boswell
niet twijfelend aan de discretie van deze vertrouweling die zij zelf gekozen heeft. Maar, als er overeenkomsten zijn tussen de twee vrienden, er zijn ook verschillen. Boswell staat vijandig tegenover de vrijmoedigheid van geest, de behoefte om alles in twijfel te trekken, zoals men dat vindt in Belle's geschriften. Men weet hoezeer zij de gegoede Hollandse samen- | |
[pagina 150]
| |
leving schokte door haar vrijmoedige opmerkingen en het weinige respect dat zij betuigde voor de gangbare conventies. In haar brieven aan Constant d'Hermenches heeft zij geen enkele weifeling om àlles critisch te bezien in het licht van de Natuur en de Rede om te resulteren in zeer onorthodoxe ideeën over huwelijk, moraal en religie. Men vindt hier soms een waarachtige libertinage van de geest, wanneer zij bijvoorbeeld verklaart in een beroemd geworden passage, dat als zij vader noch moeder had, zij waarschijnlijk een NinonGa naar voetnoot* zou zijn geworden!Ga naar eind3 Boswell daarentegen wilde niemand shockeren: hij accepteert de sociale conventies, is in alles zeer traditioneel en beklaagt zich bijvoorbeeld, dat de Hollanders de zuiverheid van hun taal niet respecteren. ‘De Hollandse taal is een oude, sterke, rijke taal. Het heeft me geërgerd zoveel Frans met het Hollands te horen vermengen. Het is een schandelijke zaak, dat vrije volken op deze wijze zich elke dag verder verwijderen van de sobere kracht van hun respectabele voorouders.’Ga naar eind4 Nochtans, de figuur Boswell is gecompliceerd, want de Boswell die Belle in Utrecht ontmoet, is een jonge man, bezig met zijn eigen heropvoeding, die zich van een groot gedeelte van zijn verleden wenst te ontdoen. Voor een juist begrip van Boswell in 1763, is een korte terugblik noodzakelijk. Men vindt in Boswell's dagboek tijdens de Hollandse periode evenals in zijn brieven uit deze tijd, een groot aantal verwijzingen naar het soort leven dat hij had geleid, voor hij aan zijn heropvoeding begon. Hij schrijft bijvoorbeeld de 20e Januari aan zijn vriend en vertrouweling Temple: Ik zal Utrecht altijd dankbaar blijven, want daar begon ik mij voor het eerst te gedragen volgens standvastige en mannelijke principes. Ik ben al, een weinig veranderd, maar veranderd ten goede. Hoewel ik moet oppassen voor uitersten. Nog maar een winter geleden was | |
[pagina 151]
| |
ik de ijverige plezierzoeker, een vrolijke scepticus die nooit verder keek dan het moment zelf; een held en filosoof in losbandigheid en ontucht...Ga naar eind5 Om zich te overtuigen dat Boswell de waarheid zegt, is het voldoende zijn dagboek uit 1762 te lezen, waarin hij af en toe met verbijsterende openhartigheid het leven beschrijft van een libertijn, zoals hij dat in Londen leidde.Ga naar eind6 Maar Boswell is geen doorsnee libertijn: gebruik èn misbruik makend van zijn vermogen zich in tweeën te splitsen, slaagt hij er in zich zelf er van te overtuigen dat de jonge losbol die hij in zijn dagboek beschrijft, niet de echte Boswell is. Doch, waar is de ‘echte’ Boswell te vinden? De werkelijkheid is dat deze onstabiele figuur er nooit in geslaagd is dit probleem op te lossen: meerdere James Boswell's slaagden er in zo goed en zo kwaad mogelijk, naast elkaar in hem te leven tot aan zijn dood toe. Wat hij nastreeft in zijn lange reeks dagboeken, is het zoeken naar zijn identiteit; en dat bepaalt de waarde van deze prachtige literaire en psychologische documenten. De persoonlijke heropvoeding, door Boswell ter hand genomen op het tijdstip waarop zijn verblijf in Holland begint, is een serieuze poging om zijn persoonlijkheid te fixeren. Het gaat hier ook op zijn minst voor een gedeelte, om een heropvoeding die ingegeven werd door zijn ijdelheid. Zeer ambitieus, wil deze jonge naieve Schot ééns een groot man worden ‘a great man,’ die door de maatschappij bewonderd en gerespecteerd zal zijn. Hij gaat er van uit dat er een serieuze Boswell bestaat, van nature geneigd tot het respecteren van sociale gedragsregels, gezonde zeden en de godsdienst. Hij weet evenwel zeer goed dat er ook een Boswell bestaat die losbandig is, lui, belachelijk, zelfs clownesk. Er is een verstandige Boswell, de vriend van de ernstige moralist Johnson, die zich serieus bezighoudt met de grote auteurs uit die tijd over literatuur en filosofie; daarnaast is er een clown Boswell die, op een avond in de schouwburg, het absurde idee krijgt om het geloei van een koe uit te stoten, tot groot vermaak van het publiek dat zich haast om bis bis te roepen; en Boswell accepteert, tot wanhoop van de acteurs, om nog eens zijn opvallend talent van imitator te vertonen. Zichzelf hervormen betekent voor Boswell: orde scheppen in deze chaos, | |
[pagina 152]
| |
deze wispelturigheid te stabiliseren, die hem in zo'n diepe melancholie stort, wat hem het gevoel geeft dat het leven zinloos is. Hij moet zich zelf een doel stellen: dat zal zijn dat hij zijn intelligentie moet gaan ontwikkelen en zich voorbereiden op zijn carrière van ‘grand homme’. Eveneens is het noodzakelijk dat hij die kant van zijn persoonlijkheid onderdrukt die vreemd is aan de ‘ware’ Boswell: de libertijn, de lichtzinnige, de clown. Ook heeft hij een voorbeeld nodig, een mentor: dat zal Dr. Johnson worden, voor wie Boswell al bijna een aangenomen zoon is. Maar om zijn heropvoeding tot een goed resultaat te leiden, is er nog een element onontbeerlijk: dat is het literaire element - zijn dagboek. Volgens Boswell vormt een man zijn karakter via zijn dagboek, zoals een vrouw haar japon passend maakt voor een spiegel. Dank zij zijn dagboek kan hij zichzelf elke morgen wijze raad geven en iedere avond zijn gedrag, gedurende de afgelopen dag, de revue laten passeren. James Boswell, men weet het, heeft zijn leven doorgebracht met zich zelf wijze raad te geven, - en deze niet op te volgen. Maar zijn verblijf in Holland maakt een uitzondering op deze regel: het is de enige periode in zijn leven dat hij zal slagen zich op een zodanige manier te gedragen dat hij zich zelf niets te verwijten heeft. Maar dit resultaat wordt alleen bereikt ten koste van een verbitterd gevecht tegen zijn vreselijke melancholie en tegen zijn wispelturigheid. Direct na zijn vertrek uit Utrecht zal hij, en niet zonder enthousiasme, zijn leven als libertijn weer hervatten. | |
IIIn zijn dagboek, gedateerd de 31e October, geeft Boswell voor het eerst een verwijzing naar Belle van Zuylen: And yet just now a Utrecht lady's charms
Make my gay bosom beat with love's alarms.Ga naar eind7
Ik citeer alleen het begin van dit zeer slechte gedicht. Het is niet nodig Boswell serieus te nemen in wat hij zegt over zijn liefde voor Belle. Als hij al verliefd was op dat ogenblik, was het op haar die hij ‘de weduwe’ noemde, Mme Geelvinck, die een passie bij hem opwekte waarover hij zeer vaak spreekt. Doch wat men wel ernstig kan nemen, is de korte notitie van dezelfde datum als het gedicht, waar hij schrijft: | |
[pagina 153]
| |
Des avonds was je absurd opschepperig tegenover Miss de Zuylen... Hier is Boswell bezig zijn gedrag van de voorgaande dag te controleren; hij is niet tevreden over zijn wijze van doen tegenover haar die hij pas later Zélide gaat noemen. Men vindt dezelfde reactie in een volgende passage uit het dagboek, datum 12 November: Je bracht drie uren door met Miss de Zuylen bij Brown. Je was te weinig op je hoede, en je gaf te veel toe aan spontane verbeelding. ...je was een beetje luchthartig...Ga naar eind8 De 28e November zal hij beter slagen: Je speelde een partijtje met een prins en Miss de Zuylen. Je was geschokt, of meer nog, gekwetst door haar onophoudelijke levendigheid. Je was op je hoede: tijdens het souper was je retenu...Ga naar eind9 ‘Je was te weinig op je hoede’ - dit is de voortdurende stijl van verwijten die hij zichzelf maakt, telkens als hij zich in gevaar voelt, elke keer wanneer hij het risico loopt om niet trouw te blijven aan zijn ‘principes’. Zonder twijfel, steeds als hij Belle van Zuylen ziet, praat hij tè veel, wordt hij tè vrolijk, tè spontaan; hetgeen blijkt uit de reacties van Belle op haar nieuwe vriend, zij schrijft aan d'Hermenches: Wanneer ik naar de bijeenkomsten ga, praat en speel ik met een jonge Schot, die boordevol gevoel, geest en naïviteit is.Ga naar eind10 Zij speelt met hem, dus dat wat Belle plezier doet is juist deze spontaniteit en vrolijkheid, die Boswell zichzelf zo kwalijk neemt. Hoewel hij zegt zich geshockeert te voelen door Belle's levendigheid, ontzegt Boswell zich niet het genoegen met haar om te gaan; haar openhartigheid vermaakt hem ondanks zichzelf. De 8e Februari stelt hij haar voor, zoals hij dat noemt: ‘een verdrag van openhartigheid’: Je zei tegen Zélide, ‘Kom, ik sluit voor de hele winter een verdrag van openhartigheid met jou, en jij met mij’. Je sprak openlijk met haar over omzichtigheid. Maar plotseling schiet hem te binnen dat hij zijn wijze voornemens heeft vergeten: de voorvechter van de voorzichtigheid is onvoorzichtig geweest: Maar je praatte te veel, iedereen keek naar je. Wees op je hoede.Ga naar eind11 | |
[pagina 154]
| |
Belle zal het voorstel aannemen om zeer vrijuit met Boswell te spreken; ze gaat met hem praten over vriendschap, moraal en religie; ze zal hem ook vertellen over haar melancholie. Maar Boswell op zijn beurt, heeft niet de werkelijke bedoeling om tegen zijn vriendin te spreken met een totale openhartigheid: hij zal het vermijden om aan haar ook maar iets mee te delen over zijn melancholie, hij zal haar niets vertellen over zijn dagboek; bepaalde metaphysische en religieuze problemen die hem kwellen, zal hij verzwijgen, en wat zijn leven van libertijn betreft, hij zal er niet over denken om daar met een jong meisje over te praten. De ‘vrijmoedigheid’ van Boswell tegenover Belle zal hieruit bestaan, dat hij met haar spreekt over de ideeën van de ‘ware’ Boswell, dat wil zeggen: van de nieuw te vormen Boswell, de onuitputtelijke bron van goede principes en wijze raadgevingen. Zijn rol zal, zoals hij het zelf zegt, die van een Mentor zijn. Zich Boswell voorstellen als Mentor, zou ons kunnen doen glimlachen. Als hij overweegt dat hij in staat is om deze, voor hem zo ongewone rol te kunnen spelen, dan is dat waarschijnlijk omdat hij denkt dat Belle die karakterfouten heeft, welke hij van zichzelf zo goed kent. De 9e Februari zegt hij tegen Mme Geelvinck: Het is nog maar een jaar geleden dat ik slaaf was van mijn fantasie en dingen beweerde zoals Mademoiselle de Zuylen. Maar ik ben al veel voorzichtiger geworden.Ga naar eind12 Maar hoe kan Boswell raad geven aan een jong meisje dat hem inferioriteitscomplexen bezorgt? De 17e April schrijft hij aan Temple: Zij is een charmant schepsel maar zij is een geleerde en een grote geest; ze heeft enkele dingen gepubliceerd. Zij is verre mijn meerdere en dat bevalt me niet.Ga naar eind13 Ondertussen zal hij de moed niet laten zakken; hij heeft, drie dagen later, een gesprek met zijn vriend Reynst die tegen hem zegt: Werkelijk, hoewel Mademoiselle erg geestig is, doet zij teveel haar best om subtiel te zijn. Zij werd opgevoed in Genève waar de dames zich zeker onbeperkt bezig houden met dingen van de geest. Maar het ontbreekt hen aan juiste beginselen. Soms offeren zij de rechtschapenheid op alleen om te kunnen schitteren. | |
[pagina 155]
| |
Boswell is onthutst door deze analyse van het karakter van zijn vriendin: Reynst wijzigde in zeker zin mijn opvattingen over Zélide. Maar, ik trad op als haar kampioen; ik zei: ‘Bij deze jonge dame voel ik me zeer nederig, als ik merk dat zij zo veel verder is in gezond verstand, geest en kennis’. ‘Neem me niet kwalijk’, zei Reynst, ‘maar het ontbreekt haar aan gezond verstand en als gevolg daarvan ontspoort ze; een man met maar de helft van haar geest en kennis kan toch haar meerdere zijn.’ Ik antwoordde daar niet op, maar achtte het zeer juist en was het daar mee eens. Want als dat haar niet had ontbroken, zou Zélide een absolute macht bezitten. Zij zou een onbeperkte heerschappij hebben over mannen, en zou de waardigheid van het mannelijk geslacht te niet doen.Ga naar eind14 Gerustgesteld kan Boswell zijn rol van Mentor spelen, want Belle, afgezien van haar briljante geest, ontbrak het aan ‘goede principes’. Boswell gaat, na eerst zichzelf te hebben omgevormd, de heropvoeding van Belle ter hand nemen. Tijdens zijn verblijf in Utrecht is Boswell zeer goed geslaagd in zijn rol van wijze filosoof. Men zal hiervan het bewijs vinden in het feit dat Belle later aan Constant d'Hermenches schrijft: Drie weken geleden is Boswell vertrokken. Hij heeft tot het allerlaatst met mij gesproken over moraal, religie, vriendschap. Hij is zo'n eerbaar man dat hij zonderling aandoet in deze perverse eeuw.Ga naar eind15 Boswell is zich bewust van zijn succes; hij zal drie maanden later (5 Dec. 1764) tegen Jean-Jaques Rousseau zeggen: Tijdens mijn vlaag van melancholie in Utrecht, maakte ik kennis met een jonge dame, zeer rijk en uit de hoogste stand. Ik gedroeg mij op zodanige wijze dat ik vereerd werd met de reputatie van een filosoof.Ga naar eind16 Dat Boswell zo goed geslaagd is in zijn rol, komt omdat hij een schitterend causeur is; de mengeling in hem van ernst en naïviteit, die aan zeer verschillende mannen als Rousseau en Voltaire zoveel genoegen zal verschaffen, en die ook al het grote genie van de conversatie, Samuel Johnson amuseerde, zal zonder twijfel Belle van Zuylen hebben behaagd. Hoe | |
[pagina 156]
| |
jammer is het dat Boswell die zo nauwgezet zijn gesprekken heeft genoteerd met Johnson, Voltaire, Rousseau, Paoli, Burke, Goldsmith, Garrick, Reynolds - hoe jammer is het dat hij niet hetzelfde heeft gedaan met de gesprekken die hij met Belle heeft gevoerd! Er zijn echter in zijn dagboek passages, die een heel goed résumé geven van enkele van hun ontmoetingen: Ik sprak ernstig met haar en drong er op aan dat zij een bon baron met een goed verstand en aangename manieren zou huwen die haar leidsman zou zijn in het dagelijks leven terwijl hij haar verfijnde genialiteit, en al het andere zou bewonderen. Zij zei dat ze zo een man zou trouwen als ze hem ontmoette. Nochtans zou zij liever iets beters hebben. Ik vertelde haar dat zij zich zeer vergiste door iets te verlangen dat geen stand zou houden. Ik zei dat zij nooit een man zou krijgen met veel gevoeligheid. - ‘Ik bijvoorbeeld, zou niet met je trouwen, al zou je me tot Koning van de Zeven Provinciën maken.’ Tijdens deze verfijnde, opgewekte en vrije conversatie vlogen de minuten om. Ik herinner me niet de helft van wat er gezegd werd.Ga naar eind17 (25 Mei 1764) Belle maakt een toespeling op hetzelfde gesprek in een brief aan d'Hermenches: Op een andere dag zei hij tegen mij dat, hoewel ik a charming creature was, hij niet mijn echtgenoot wilde worden, al zou ik als bruidschat de verenigde zeven provinciën meebrengen; en ik vond dat heel goed.Ga naar eind18 Zij vertelde aan d'Hermenches ook een ander gesprek dat zij met Boswell heeft gehad. Hoe is het mogelijk, zei hij tegen mij, dat U nalaat U te doen respecteren terwijl dat zo eenvoudig voor U zou zijn?... Weerhoudt U ervan de dwaasheden te vertellen aan iedereen die luisteren wil; ze worden niet begrepen en verkeerd uitgelegd; bewaar ze voor mij, voor Uw vriend, vertel ze in het Engels...’ en ze voegt er aan toe: Ik vind echter dat hij gedeeltelijk gelijk heeft, en als ik niet zo bang was mijzelf belachelijk te maken door aanstellerij, en nog meer voor | |
[pagina 157]
| |
de kwelling mij onvrij te voelen, zou ik het misschien wel proberen. Zij vervolgt met een passage waarin men ziet dat de moralist Boswell haar interesseert. U zult zien hoezeer zijn ideeën voortvloeien uit zijn karakter. Hij respecteert de menselijke natuur en hij wil dat zij die daaraan eer betuigen zich onderscheiden, en op hun beurt met eerbewijzen worden beloond, hij houdt ervan dat de deugdzaamheid zich vertoont in een imponerend uiterlijk, dat alles wat daar mee samengaat een allure van grootsheid draagt zodat het alledaagse bij voorbaat uitgesloten is. Het is duidelijk dat Belle en Boswell op het terrein van de conversatie uitstekend met elkaar overweg konden, een feit dat in hun omgeving niet onopgemerkt is gebleven. Richardson kon Zélide en mij niet erg goed begrijpen. ‘Het is maar goed’ zei de Dominee tegen mij ‘dat jullie niet langer bij elkaar zullen zijn, want U zoudt haar nonsens overnemen, en zij zou de Uwe leren’. En Boswell vervolgt: Hij had gelijk, ons luchtige speculeren is geen denken.Ga naar eind20 (14 Juni 1764) Dus, Boswell is niet tevreden. De mentor is er niet in geslaagd Belle van Zuylen te veranderen. De lessen worden in brieven voortgezet. Voordat we hun correspondentie raadplegen, is het nuttig een ogenblik stil te staan om eerst het gevoelselement van hun vriendschap nader te bekijken. Het is zeker dat Boswell aan de mogelijkheid denkt met Belle te trouwen, | |
[pagina 158]
| |
want hij denkt steeds aan het huwelijk, als hij een jong meisje van goeden huize ontmoet dat hij aardig vindt. Maar hij schrijft herhaaldelijk in zijn dagboek dat Belle niet bij hem past: Zélide was nerveus. Je zag dat ze een trieste echtgenote zou worden en mislukkelingen ter wereld zou brengen.Ga naar eind21 (18 April 1764) Ze zong en droeg verzen voor, maar ze was te geforceerd. Ze zal nooit een echtgenote worden.Ga naar eind22 (3 Mei 1764) Ondertussen geeft hij er zich rekenschap van, tegen het eind van zijn verblijf in Holland, dat hij veel tederheid voor haar voelt. De 10e Juni schrijft hij in zijn dagboek: Ze vertrouwde me toe dat ze een hypochondria was en dat haar religie slechts bestond uit de adoratie van een God. Om kort te gaan, ze gaf blijk van een onevenwichtge geest; toch hield ik van haar.Ga naar eind23 Ter zelfder tijd is hij er van overtuigd dat Belle op hem verliefd is: hij schrijft 11 Juni: Je zou ongelukkig met haar worden. Je moet haar schrijven, zij houdt van je.Ga naar eind24 De 17e Juni schrijft hij aan Temple: Temple wees er van overtuigd dat ik een engelachtig wezen als vrouw zou kunnen krijgen. Maar zij heeft zo'n grote verbeeldingskracht dat ik de man beklaag die zich aan haar uitlevert. Wat mijzelf betreft, ik kies voor veiligheid.Ga naar eind25 | |
IIIBoswell, die 18 Juni naar Duitsland moest vertrekken, neemt de 14e afscheid van Belle; maar de 17e gaat hij nog eens naar Zuylen waar Belle hem een brief geeft die zij al geschreven had en die het begin markeert van hun correspondentie. Het is een erg mooie brief, bijna een dagboek, waarin Belle, denkend aan het vertrek van haar vriend, de bewegelijkheid van haar gevoelens analyseert. Zij schrijft in de voor haar gebruikelijke openhartige toon, met die mengeling van indringendheid en ironie die ons doet denken aan Voltaire: Ondanks al Uw gefilosofeer mijn vriend, bent U er erg benieuwd naar te weten wat ik voor U voel. Het zou waarschijnlijk veel waar- | |
[pagina 159]
| |
diger zijn om dat niet te vertellen, maar ik maak me geen zorgen over de waardigheid, ik minacht de kunst die in uw land zo vereerd wordt... Ik ben van nature geneigd te zeggen wat ik voel en wat ik denk. En zij schrijft zeer openhartig enkele dingen die Boswell zullen schokken: Het leek mij, filosofische vriend, dat u opgewonden was als een minnaar. Zij zegt dat zij zich ontspannen heeft gevoeld ten gevolge van zijn opgewonden gedrag. Vervolgens laat zij de vrije loop aan haar libertijnse geest op een wijze die niet zal nalaten Boswell te ergeren: Ik zou veel kunnen houden van een echtgenoot die met mij om zou gaan alsof ik zijn maîtresse was, en ik zou hem zeggen: beschouw trouw zijn niet als een plicht zolang ik meer charmes, meer geestigheid, meer vrolijkheid heb dan een ander...Ga naar eind26. Boswell, die op het punt staat te vertrekken - deze keer voorgoed, - heeft geen tijd meer om te antwoorden op alles wat Belle in haar brief opmerkt, maar hij zendt haar een kattebelletje waarin hij zegt dat zij zich vergist als zij denkt dat hij liefde voor haar heeft opgevat. Ik was eerlijk en fatsoenlijk genoeg om een kort briefje voor haar achter te laten, waarin ik haar verzekerde dat ik niet ‘amoureux’ was, maar altijd haar ‘fidèle ami’ zou blijvenGa naar eind27. Belle antwoordt de volgende morgen: Des te beter vriend, des te beter als ik me vergist heb... Uw vriendschap is te verkiezen boven de liefde, U wordt achtenswaardiger door op deze wijze van mij te houden en ik ben zeer vereerd op zodanige wijze bemind te worden... en zij verzekert Boswell dat de voorbijgegane tederheid die zij voor hem heeft gevoeld uitsluitend voortkomt uit haar levendige gevoelens. Om hem helemaal gerust te stellen voegt zij er aan toe: U hebt groot gelijk te zeggen dat ik als echtgenote ongeschikt voor U ben. Op dat punt zijn we het volmaakt eens. Ik mis elk talent van ondergeschikte. Belle begrijpt dat haar vriend zich zelf tè ernstig neemt, om hem te kunnen plagen met zijn intieme gevoelens. Daarnaast speelt hij uitstekend zijn | |
[pagina 160]
| |
rol van Mentor: laat hij die rol dus voortzetten: Waarom had U eergisteren spijt van het personage van Mentor? In mijn opinie hebt U daarmee veel hoogachting verworven. Ik heb meer dan eens opgemerkt hoeveel aandacht, welwillendheid en vriendschap U voor mij had, en ik heb dat zeer in U gewaardeerd.Ga naar eind28. Uit Berlijn komt de 9e Juli Mentor's antwoord in een lange brief van 17 bladzijden.Ga naar eind29. Boswell maakt daarover de volgende opmerking in zijn dagboek: Ik schreef aan haar met de ernstige vrijmoedigheid van een vriend, ervan overtuigd dat zij mij nooit als minnaar zou krijgen, en nam de toon aan van leermeester.Ga naar eind30. (25 Aug. 1764) Boswell spreekt hier terecht over een ‘toon van leermeester’. De mentor is pedant geworden, want de manier waarop hij richtlijnen geeft is, op zijn minst voor de moderne lezer, uiterst onaangenaam. Maar het meest belachelijke in deze brief is dat de mentor wil dat Belle zegt hem lief te hebben zonder dat hij zich zelf verbindt haar hetzelfde te zeggen. Het eerste gedeelte van de brief beviel Belle. Zij zegt dat later tegen Boswell: Ik ontdekte er gedeelten in die me in vervoering brachten, sublieme opwellingen van een mooie ziel, verwarmd door het vuur van de meest levendige vriendschap. De eerste bladzijden heb ik herlezen, ik heb ze laten bewonderen door d'Hermenches, ik zal ze nog eens lezen.Ga naar eind31. Maar het slot van de brief wekt haar ergernis op, en voorlopig antwoordt ze niet. Ze zal pas antwoorden op de 27e Febr., na nog twee andere brieven van Boswell te hebben ontvangen waarin hij zich beklaagt over haar lang stilzwijgen. Zij zegt hem met een openhartigheid die niets te wensen overlaat: Ik was geschokt en gekwetst om in een vriend, waarvan ik meende dat hij een verstandige jonge man was, te zien hoe hij de kinderachtige ijdelheid van een fat paart aan de onbuigzame hoogmoed van een oude Cato.Ga naar eind32. Het antwoord van Boswell is zoek geraakt. Slechts een fragment dat hij eruit verwijderd heeft en niet heeft durven verzenden is bewaard gebleven: | |
[pagina 161]
| |
U moet weten, mijn lieve vriendin, dat ik in staat ben U een verhaal te vertellen dat U zal verbazen..., Geloof mij Zélide, U bent degene die onvoldoende is doorgedrongen in het bijzondere karakter van Uw beminnenswaardige en zelfbewuste Schot.Ga naar eind33. Men kan de inhoud van de brief die door Belle werd ontvangen, afleiden uit haar antwoord daarop. (25 Mei 1765) Ik houd inderdaad veel van U en daar U mij van nu af aan vrijwaart te zeggen en te geloven dat ik verliefd op U zou zijn, zal alles beter tussen ons gaan; zoals U zeer terecht opmerkt: onze mooiste dagen liggen voor ons.Ga naar eind34. Hun correspondentie uit deze periode, voorzover wij die kennen, houdt hier op; zij wordt pas weer hervat in 1768. Maar om deze lacune op te vullen beschikken we over enkele brieven van Boswell aan de vader en aan de broer van Belle, waarvan de meest belangrijke is, die van 16 Jan. 1766, waarin hij Belle ten huwelijk vraagt.Ga naar eind35. Het is opnieuw een zeer pedante brief. Boswell verzwijgt de Heer van Zuylen niet, dat het karakter van zijn dochter hem enige ongerustheid bezorgt; hij verklaart dat hij haar alleen wil trouwen onder de voorwaarde dat zij plechtig zweert: nooit iets te publiceren zonder de voorafgaande toestemming van haar echtgenoot, en dat zij geen enkele clandestiene correspondentie zal onderhouden. In zijn antwoord daarop laat de Heer van Zuylen zeer tactvol aan Boswell weten dat zijn dochter gaat trouwen met Bellegarde.Ga naar eind36. Nochtans wenst Boswell zijn vriendin terug te zien en hij besluit om via Utrecht te reizen voordat hij naar zijn land terugkeert. Maar de dood van zijn moeder gooit zijn plannen omver en hij vertrekt regelrecht naar Schotland. | |
IVIn deze correspondentie stellen de brieven van Boswell ons teleur: deze pedanterie, deze belachelijke ijdelheid lijken ons onverdragelijk. De brieven van Belle echter behoren door hun stijl, hun ironie en indringendheid tot de mooiste die zij ooit geschreven heeft. Als het de brieven van Boswell aan natuurlijkheid ontbreekt, komt dat omdat hij verward en onzeker is, telkens als hij zijn vriendin schrijft. In zijn brieven aan Temple | |
[pagina 162]
| |
daarentegen, is hij buitengewoon op zijn gemak en weet hij met zijn levendige geest bewonderenswaardig zijn reacties over te brengen aangaande de menselijke comedie, waarvan hij zelf deel uitmaakt; want hierin ziet hij af van de opgelegde starheid van zijn wijze principes en keurt het najagen van plezier niet af. Maar Temple is een man, en Boswell kan hem alles zeggen, zoals hij later alles aan Jean-Jaques Rousseau zal vertellen. Belle van Zuylen is een jong meisje: totale openhartigheid is niet geoorloofd. Het is een element dat hun relatie gecompliceerd maakt. Boswell wordt geplaagd door een probleem waarvoor hij niet in staat is een oplossing te vinden: Is Belle van Zuylen geschikt voor hem als echtgenote? Hij weet dat Belle het meest opvallende en intelligentste jonge meisje is dat hij ooit ontmoet heeft. Maar zij heeft ideeën en karaktertrekken die hem verontrusten. Ziehier ook hoe hij zijn dilemma beschrijft aan Temple in een brief van 23 Juli 1764: Ik voel ongewone gedachten in mijn hoofd opkomen; dat ik geen slechte partij zou doen om de dochter van een van de eerste adellijke families uit Utrecht mee naar huis te nemen; dat ik, zodoende, onmiddelijk over een onafhankelijk fortuin zou beschikken met een inkomen van £1000 per jaar; dat ik in opperst geluk zou kunnen leven met een knappe en beschaafde dame. Maar aan de andere kant, Zélide heeft een slechte constitutie, haar geest is onstabiel, zij is of een mislukkelinge, of buitengewoon begenadigd. Ze is niet behoedzaam, en hoewel ze het beste hart ter wereld heeft, haar oncontroleerbare fantasie zou haar verkeerde dingen kunnen laten doen en haar echtgenoot veel ongemak bezorgen. En verder mijnheer, is zij ook nog een filosofe en een wiskundige. Is dit alles niet wat te veel? Zou ik, na het eerste jaar niet erg ongelukkig worden met zo'n vrouw?Ga naar eind37. Niet in staat de knoop door te hakken vraagt Boswell advies aan al zijn mentors; na Temple zal het de beurt zijn van Jean J. Rousseau en van John Wilkes. Als hij eindelijk Belle ten huwelijk vraagt, gebeurt dat nadat hij eerst haar broer Willem-René van Tuyl heeft geraadpleegd. Maar de essentiële factor die mijns inziens hun vriendschap ingewikkeld maakt, vloeit voort uit het literaire karakter van hun verhouding. Bos- | |
[pagina 163]
| |
well ‘leermeester’ is een Boswell die een literaire rol speelt: het is de Boswell die tegen zichzelf zegt, ‘Be Johnson’ (Wees als Johnson, neem hem als voorbeeld). Elke morgen, tijdens zijn verblijf in Utrecht, ontwerpt hij zijn portret in zijn dagboek; en wanneer hij Belle een bezoek brengt, is dat om zich zo te gedragen dat het beantwoordt aan dit portret van een ideale Boswell. Op het niveau van de conversatie slaagt hij daar uitstekend in, zoals we hebben gezien. Maar op het niveau van de correspondentie is de rol van Mentor er een die weinig te betekenen heeft. Een monoloog vervangt de conversatie en Mentor wordt heel snel vervelend. Boswell was meer of minder gedoemd tot het spelen van deze rol; hij zat ingekapseld in dit personage dat hij met zoveel zorg had opgebouwd. Hij kan niet spreken met Belle zoals hij tegen Temple of Rousseau praat, en wanneer hij probeert over zijn liefde te praten, verstrikt hij zich in tegenstrijdigheden want hij is er niet zeker van zijn vriendin te willen trouwen.
Voor Boswell was het spelen van de rol van mentor in Utrecht, een manier om de ‘ware’ Boswell te definiëren; maar nu hij de strikte naleving van zijn principes heeft los gelaten, is een brief, door Mentor geschreven, niet meer dan een schoolopstel. De ware Boswell uit die tijd bevindt zich elders: in zijn dagboek en in zijn brieven aan Temple. Het is nodig eveneens het literaire karakter van Belle's brieven te onderstrepen. Zodra zij de pen ter hand neemt, wordt het haar onmogelijk om weerstand te bieden aan de uitdaging om zich, wat haar gevoelens betreft, zeer bewegelijk voor te doen en wat haar ideën aangaat zeer vrijgevochten. In hun correspondentie lijkt Boswell een wijze filosoof en Belle een vrouw die riskeert om voor Libertijn te worden gehouden. Maar op het punt van het reële leven is het, zoals men weet, juist omgekeerd: daar is Boswell een libertijn terwijl Belle een onberispelijk leven leidt. Wat ons verbaast is, dat Belle Boswell serieus neemt als mentor, en dat Boswell niet schijnt te begrijpen dat er nooit sprake van zal zijn dat Belle een lichtzinnige vrouw wordt. Duidelijk nemen onze beide auteurs zichzelf en elkaar zeer serieus op het gebied van het schrijven: elk accepteert de literaire persona van de ander en verwart de literatuur met de doorleefde werkelijkheid. | |
[pagina 164]
| |
Men zou deze analyse zeer ver door kunnen voeren. Wanneer men wijst op het psychologisch indringingsvermogen van Belle, spreekt men, dunkt mij, uitsluitend over de manier waarop ze haar eigen persoonlijkheid begrijpt. Zij begrijpt zichzelf heel goed, maar, ondanks haar intelligentie, heeft ze een neiging om anderen zeer slecht te begrijpen, en hen te beschouwen vanuit haar eigen verbeelding. Zo heeft zij eveneens Bellegarde benaderd en, op zijn minst een tijd lang, de heer de Charrière. Boswell als mentor is een beetje Boswell conform Belle's voorstellingsvermogen, en zij heeft hem min of meer genoodzaakt deze rol te spelen. Ondanks de doorzichtige naïveteit van de jonge Schot, schijnt zij niet te hebben begrepen dat Boswell, die zij zeer dikwijls ontmoette in Utrecht, een ongelukkig mens was, gekweld door melancholie, twijfel en onstabiliteit van zijn karakter. Wat Boswell betreft, mijns inziens heeft hij haar nooit begrepen, en het weinige dat hij heeft begrepen kwam niet voort uit eigen oordeel, maar uit dat van Reynst. In zijn brief aan Temple, waar ik uit heb geciteerd, geeft Boswell niet meer dan een résumé van het ‘Portrait de Zélide’: inderdaad denkt Boswell bijna altijd aan ‘Zélide’, aan het literaire portret dat de reële mens verbergt, en zeer zelden aan de werkelijke Belle van Zuylen. In feite is hun correspondentie min of meer een uitwisseling tussen twee literaire figuren, tussen Mentor en Zélide, waarin voor de doorleefde werkelijkheid zeer weinig plaats is. | |
VIk doorloop zeer vlug het laatste hoofdstuk van deze vriendschap: hun correspondentie van 1768. Jammer genoeg zijn de meeste brieven verloren geraakt; twee zijn er slechts overgebleven: een van Belle en een van Boswell. In die van Belle, gedateerd 16 Febr. 1768, schrijft zij met een dodelijke ironie: Boswell, zo blijkt, heeft opnieuw overwogen met haar te trouwen, en heeft haar, met zijn gebruikelijke naïveteit, verteld over zijn huwelijksplannen in Schotland. Belle schrijft: Sta mij toe vast te stellen dat U wel Uw tijd neemt voor al deze dingen. U hebt geaarzeld van mij te gaan houden totdat U zich op het eiland Corsica bevond, en om mij dat te vertellen hebt U gewacht totdat U van een ander zou gaan houden en U met haar over | |
[pagina 165]
| |
een huwelijk zou hebben gesproken. Dat is, nog eens, dat is wel de tijd ervoor nemen. Zij schrijft ook over het werk van Boswell: hij staat op het punt om zijn verhaal over Corsica te publiceren, dat hem spoedig grote beroemdheid zal verschaffen. Belle zegt dat ze het graag in het Frans zal willen vertalen. Boswell antwoordt 26 Febr. Hij geeft toe, met zijn mooie naïveteit: - ‘mijn fouten zijn Uw aandacht niet ontsnapt’. Hij tracht zijn vreemde gedrag uit te leggen, dat hij toeschrijft aan zijn melancholie. Hij vertelt ook dat zijn plannen om met een ‘welopgevoede Schotse erfdochter’ te trouwen niet doorgaan, en dat hij dus nu weer vrij is: Ik ben daardoor weer vrij man, en U kunt niet nog eens tegen mij zeggen: ‘U neemt er wel de tijd voor’. Om het U openlijk te zeggen, lieve vriendin, Ik verlang naar Uw raad.Ga naar eind39 ‘Ik verlang Uw raad’ - het is dus nu aan Belle om de rol van mentor te spelen! Men kent het einde van hun correspondentie alleen door enkele verwijzingen die Belle zowel als Boswell maken in hun brieven aan derden: de 26e April schrijft Boswell aan Temple: Ik ontving een brief van haar vol goed begrip en tederheid. ‘Mijn lieve vriend’, schrijft ze, ‘slechts vooroordeel hield U op zo'n afstand van mij. Als we elkaar ontmoeten, ben ik er zeker van dat dat vooroordeel zal verdwijnen’. De brief is in het Engels geschreven. Ik heb hem naar mijn vader verzonden en hem dringend zijn toestemming verzocht om haar te gaan bezoeken. Maar Boswell is onverbeterlijk: hij valt terug in de rol van Mentor: Ik heb haar geschreven en al mijn verbijstering aan haar verteld. Ik heb zo duidelijk mogelijk gezegd welk gedrag ik absoluut van haar eis, en wat mijn vader zal verlangen.Ga naar eind40 Terzelfder tijd verbiedt hij haar om ook maar één verandering aan te brengen in de tekst van zijn boek dat zij bezig is te vertalen. Het is overbekend, dat Belle van Zuylen alleen met die man wil trouwen die haar neemt zoals zij is. Haar antwoord is jammer genoeg verloren gegaan, maar Boswell had het verzonden aan Temple met het volgende com- | |
[pagina 166]
| |
mentaar: Ik sprak haar over mijn vrees voor haar lichtzinnigheid en gedachten over ontrouw, terwijl ik haar tegelijkertijd bewonderde en hoopte dat ze ten goede was veranderd. En wat was haar antwoord? Lees haar brief! Zou welke actrice van welk theater dan ook iemand kunnen aanvallen met een fellere - woede is het woord niet - maar iets zachter. Een licht dat zo briljant schittert kan verblinden. En doet haar geest dat niet? Is zij geen feeks, of zal zij er niet een worden tegen de tijd dat zij veertig is?... Ik heb haar geschreven dat we tot overeenstemming zijn gekomen. ‘Mijn trots’ zeg ik ‘en jouw ijdelheid zullen het echter nooit eens worden’. Hij eindigt met een erg mooie literaire toespeling: Het zou zijn als in een scene uit onze kluchtige komedie, ‘The Rehearsal’ ‘Ik ben de dappere donder’ schreeuwt de een, ‘En ik de snelle bliksem’ schreeuwt de ander.’ - Et voilà notre ménage.Ga naar eind41 Maar laten we het laatste woord aan Belle geven. De 2e Juni schrijft ze aan d'Hermenches, naar aanleiding van Boswell's boek over Corsica, waarvan zij de vertaling op zich had genomen: Ik was al ver gevorderd, maar ik wilde dat mij werd toegestaan om enkele onjuistheden te wijzigen, en andere te mogen inkorten die door hun lengte voor het Franse ongeduld slaapverwekkend zouden zijn. De schrijver, hoewel hij op dat ogenblik bijna besloten had mij te huwen, indien ik het wilde, heeft geen woord van zijn boek aan mijn smaak willen opofferen. Ik heb hem geschreven dat ik vast besloten was: nooit met hem te trouwen en ik heb de vertaling opgegeven.Ga naar eind42 Haar houding is welsprekend en zeker naar de aard van haar betrekkingen met Boswell. In één volzin wijst zij auteur en huwelijkscandidaat af. Deze breuk werd niet hersteld. Practische geest als hij was, wilde Boswell vóór alles geluk. Hij zal eindigen door te trouwen met een Schotse dame wiens zachte karakter hem de zekerheid zal geven van de kalmte en stabiliteit waaraan hij zozeer behoefte had. Maar voor Belle van Zuylen is het niet het zoeken naar geluk waaraan zij haar leven wijdt, doch aan iets dat gelukkig zijn zeer onwaarschijnlijk, zo niet onmogelijk maakt: - het | |
[pagina 167]
| |
zoeken naar de waarheid. Trouw aan haar principes, besluit zij een man te trouwen die haar neemt zoals zij is.
Een jonge Hollandse vrouw op zoek naar de waarheid; een jonge Schot op zoek naar geluk: binnen dit kader, waarin twee grote thema's van de xviiie eeuwse literatuur tegenover elkaar staan, krijgt de vriendschap van James Boswell en Belle van Zuylen gestalte.
(Vertaald door H. van Oorschot-Munneke) | |
[pagina 168]
| |
Dr. C.P. Courtney is verbonden aan de Universiteit van Cambridge, waar hij Franse Letteren doceert. Bovenstaand is een referaat door hem uitgesproken op 24 oktober 1976, op het Slot Zuylen, ter gelegenheid van de jaarlijkse bijeenkomst van het Genootschap ‘Belle van Zuylen-Isabelle de Charrière’. |
|