meesterwerk Eline Vere. Van de buitenlanders zou Gustav Meyrink te noemen zijn (vrij duidelijke invloed in de novelle De tweede fluit).
Van Oudshoorns oeuvre wordt beheerst door drie, onderling samenhangende hoofdmotieven: de erotische mislukking, veelal ten gevolge van puberteitsmoeilijkheden, opvoedingsfouten, of ook wel van een abnormale aanleg; de maatschappelijke overtreding, de verleiding die daarvan uitgaat, de angst ervoor (diefstal, zwendel, afpersing); en ten slotte een mystieke eenzaamheidsdrang, die gelden kan als een vergeestelijkt antwoord op het erotische échec.
Deze drie elementen nu zijn verreweg het volledigst en indrukwekkendst verwerkelijkt in Willem Mertens' Levensspiegel, nog steeds een uiterst aangrijpend en prachtig uitgebalanceerd boek, reëel tot aan het visionnaire slot toe, dat een ontstellend ‘moderne’ indruk maakt. Destijds (ik herinner mij een intelligente critiek van Emmy van Lokhorst) is Tobias en de Dood bij deze eersteling ten achter gesteld, voornamelijk op grond van het ontbreken van een aanwijsbare tragisch-kathartische oplossing van de aan de orde gestelde problematiek. Maar dat de zakenman Tobias de zuivering door lijden enkel maar ervaart als een vage dreiging van de kant van de dood, en verder de egoïst blijft die hij is, zou als gegeven nog niet ontragisch hoeven te zijn. Alles hangt hier af van de wijze van behandeling. Vergis ik mij niet, dan moet de geringere waarde van de tweede roman eerder worden gezocht in een soort gemoedelijke, nogal eens naar het banale zwemende humor, die de distantie tussen de schrijver ef zijn verontrustende sujet te veel doet inkrimpen. Zodra de situaties of de gebeurtenissen op zichzelf humoristisch zijn, heft het gebrek zich terstond op. Ik vermeld dit punt dan ook niet om een wezenlijke zwakheid of een ‘verouderd’ zijn van Van Oudshoorns werk te signaleren, doch alleen om de gevaren te belichten, die de tragische schrijver bedreigen, zodra hij de humor inschakelt als stijlmiddel. Tragiek en humor kunnen slechts samengaan, wanneer de vormgeving zo objectief mogelijk blijft (Dostojewski, Emily Brontë, Faulkner).