| |
| |
| |
Dood en sterven
Midden-Celebes
Dodenzang
Hij is de wolken gaan volgen,
hij is de nevels achterna gegaan,
hij is in de fijne regen opgegaan.
Hij wordt nu de buur van zijn voorvaderen,
hij wordt de dorpsgenoot van zijn voorouders.
Hij doet het gras verschroeien,
doet de vruchtjes neerhangen,
wij zijn eenzaam en treurig.
Hij is de wolken gaan volgen,
hij is de nevels achterna gegaan.
Het wed waar hij langs loopt verdroogt.
Hij is onttrokken aan het gezicht,
ginds in het land in het zuiden.
Hij is als degene die de seizoenen
doet worden, aan het aangezicht onttrokken.
Het is nu nog maar één nacht van duisternis.
| |
| |
| |
Timor
Dodenzangen uit Timor
Waar zal ik u weer tegenkomen,
wanneer zal ik u weerzien?
Ik staar naar het oosten,
Ik staat naar het westen,
Wanneer zal ik u terugzien?
laat ons, uw wezen en weduwe,
ten minste één teken achter op het dode spoor,
in het lege paleis en het lege hof.
Gij zijt nus en finikliu geworden,
uw aanschijn is anders geworden.
Gij staat bij een ander meer,
Gij staat bij een andere rots,
gij staat bij een andere boom.
ik heb u ondesteboven gekeerd.
| |
| |
ik draag u in mijn knieën,
tot daar waar uw land is,
tot daar waar uw meer is.
Indien gij eens aan mij denkt,
en komt, en mij rijst vraagt,
Als gij komt en bij de deur roept,
dan zal ik u rijst geven.
Grote rivier, grote bron,
Schaal waaruit het leven breekt,
heengegane vorst, heengegane heer!
Wij staan niet zo maar hier,
wij komen niet zo maar hierheen,
met een willekeurige tale,
met een willekeurige sprake.
De Hemelheer deed uitspraak over u,
Hij besliste uiteindelijk over u.
Daarom komen wij op u passen,
daarom komen wij op u letten,
bij het oude steenaltaar,
Wij nemen voorgoed afscheid van u,
wij doen u hier voorgoed uitgeleide.
| |
| |
dat ge noemt uw vrouw en kinderen.
Indien gij gedenkt uw vrouw en kinderen,
Gij werd wilde nus, wilde ftniklu.
Wilt niet heen en weer vliegen,
wilt niet neerstrijken op de boom
op de boom, de kapokboom.
De huiveringwekkende wind
de huiveringwekkende storm
hij voerde mee onze jachthond.
| |
Midden-Flores
Dodenzang
Zelfs als je voortdurend niezen moet,
vervolg dan toch je reis.
Zelfs als je je voet stoot en struikelt,
houd niet stil en neem geen rust.
Als je over de stronk van een boom loopt,
wees voorzichtig en struikel niet.
| |
| |
De berg Do is bijzonder steil.
Je moet haar niet beklimmen!
Dan kom je aan een slechte plaats aan,
dan kom je in het rattenhol!
| |
Toradjalanden
Dodenopwekking
De gong valt in het geroffel der trom.
Zelfs de zon is er van omgekeerd.
Er komt tromgeluid van over de zee.
Luister eens en licht eens bij.
Misschien heeft wel een varend schip
de trommen aan het klinken gebracht.
De trommen klinken, licht eens bij.
‘Ik verbleef in het Dodenrijk,
maar ik werd gewekt door de trom.
Ik was tevoren in het Schimmenrijk,
maar de trom heeft mij gewekt.’
| |
Oost-Flores
Klaagzang
Ook wij levenden gaan heen.
| |
| |
Uw ogen zullen geen licht meer zien,
Uw oren zullen niet meer horen.
Wij levenden, wij zijn alleen in het dorp.
Wij levenden, wij gaan alleen door 't land.
die vroeger reeds van ons heen zijt gegaan,
raapt stenen op en smijt hem ermee,
neemt aardklonters op en werpt hem ermee!
die eenzaam op zijn stok zit;
die ineengedoken voor de haard ligt.
Gij ligt dood temeer op de mat.
en gij zult over de zee varen.
Waar zijt gij heengegaan?
| |
Sumba
Klaagzang op een verdronken vrouw
| |
| |
de ogen zo snel gesloten.
de voeten zo snel gevallen.
Daarom stierft gij met glazige ogen,
daarom stierft gij met gezwollen buik.
Alle beesten waren voltallig:
Misschien is hij het wel,
vertel het volgens de waarheid,
| |
| |
die opziet naar de strik.
die angstig ziet naar de stok.
een paard dat stokstijf staat,
een lans die ongebruikt is.
| |
Sumba
Bij de dood van een vriend
Ik ben een alleen lopend paard,
ik ben een alleen staand mens,
een jankend verdwaalde hond,
een buffel die geen water vindt,
een paard in een eenzaam bergdal.
Ik ben een vermoeid paard,
een paard dat stokstijf staat,
een lans vast in de grond gestoken,
een stuk hout vastgehaakt in de oever.
Ik ben een verweesde kip,
| |
| |
Ana Kami, mijn vriend, mijn metgezel!
Ik verhef mijn stem en spreek.
Gij zwijgt en antwoordt niet.
de draad die gebroken is,
het hout dat afgeknapt is?
Ik ben als iemand die gaat
aan de rand van de afgrond,
die loopt over een zwiepende stam
boven een wild stromende rivier.
hoe zal ik kennen het pad?
en verward als struikgewas
Ik verhef mijn stem en spreek.
Antwoord mij, gij die zijt
op de onbeweeglijke stenen,
Antwoord mij, gij die zijt
als een stilstaand paard,
als een stil overeind staande paal.
Mijn hoofd beweegt zich niet
en mijn voeten kunnen niet gaan.
Geef mij antwoord en spreek!
| |
| |
| |
Sumba
Aanroeping van de voorouders
Als hij maar even spreekt:
dan is de rijst er vanzelf,
oogsten een huis stampend vol!
Doe 't ophouden aan 't eind,
doe het reiken tot boven toe.
Als hij maar even spreekt:
op de offersteen in het veld.
Hij schept de rijst, de djagung.
Wie is hij? Wáár is hij...?
| |
| |
| |
Zuid-Celebes
Zoek mij terwijl ik er ben,
leer mij kennen, omdat ik er ben,
en toch is zeker dat ik er niet ben.
|
|