Tirade. Jaargang 20 (nrs. 211-220)(1976)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 160] [p. 160] Verzet Sumba Ben ik een hond die men roept en beveelt? Ben ik een paard dat men de oren snijdt en een toom in de bek dwingt? Ben ik een varken die men de poten samenbindt en aan een stok wegdraagt? Ben ik een kalf dat men de horens bindt en leidt naar de slachtplaats? Ben ik een hondevlo of een menseluis die men tussen de nagels doodknijpt? Ben ik een aap, gevangen in het bos, die men de staart afhakt en bindt aan een huispaal? Ben ik een tortelduif die men in een kooi zet, hangend aan een boomtak? Als ik zo was, dan zou ik zwijgen en mij onderwerpen. Maar ik ben een zoon van rode krokodillen, met geen haak te vangen, met geen touw te binden. Ik ben een zoon der slangen die kronkelend [pagina 161] [p. 161] een varken vermorzelen. Ik ben een zoon der buffels die met scherpe horens dreunend rennen en alles verpletteren. Ik ben een hengst van de vlakte die de kudde bijeenhoudt, die zijn merries verdedigt. Ik ben een zoon van de stormwind die klapperbomen breekt. Ik ben een zoon van de regen die watervloeden schept en huizen meesleurt. Zal ik dan buigen als een riet? Zal ik dan wuiven als een palmblad? Zal ik sidderen als een opgeschrikt hert? Zal ik angstig opzien als een hond naar een opgeheven stok? Zal ik tranen laten vloeien als een geslagen kind? Vader en Moeder Overzee zijn machtig en sterk, maar Vader en Moeder op het Land zijn lang van haar en volwassen van gezicht. Zij zullen ons niet bevelen en wij zullen hen niet volgen. Hier is ónze gewoonte en óns land, dáár is hun gebied en hun zede. [pagina 162] [p. 162] Mannen van naam, mannen van kracht, zullen wij ons buigen als slaven voor 's meesters woord? Zullen wij gaan als slaven op 's meesters stem? Laat ons weigeren te antwoorden en terugzenden het bericht. Wie heeft te spreken met ons, moet komen op het dorpsplein voor het huis met de dodenboom. Dan zullen wij onderzoeken de zaak en antwoorden naar recht. Maar gaan naar de kust, gehoorzamend de stem van de jongere broeder, is ons geen gewoonte, is ons geen zede. Laat ons staan als mannen, laten wij ons gedragen als dapperen. * Waarom zou ik, Heer der vlakte, getrokken worden met touwen naar de verre havenplaats, waarheen ik niet wil gaan? Waarom zou ik als een paard gesneden worden de oren en getemd met harde toom, om bereden te worden door een man? Als een havik der luchten, [pagina 163] [p. 163] als een krokodil der wateren, als een hert der dalen, heb ik steeds gezocht mijn eigen weg, ben ik steeds gegaan mijn eigen pad. Heb ik Vader en Moeder van Overzee geroepen of bevelen gegeven? Ik zal hen niet beoorlogen als mensen van vijandelijke stam. Maar waarom komen dan de soldaten en schieten met ver dragend geweer? Ik geef geen bevelen in hun dorpen aan de overzijde der zee. Waarom willen zij zich dan indringen in onze dalen en op onze vlakten? Zal ik buigen voor de Litina met zijn harde blauwe ogen en gehoorzamen zijn stem? Neen, laat mij maar sterven, eenzaam en verlaten. Ik zal gaan naar de plaats vanwaar niemand wederkeert en daar spreken het woord: ‘Goden en zielen, heb ik u niet trouw gediend? Waarom hebt gij mij dan niet geholpen in de strijd tegen de witte vreemdelingen?’ Vorige Volgende