Tirade. Jaargang 19 (nrs. 201-210)(1975)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 557] [p. 557] Heinrich Heine Hoofdstuk 13 van ‘Deutschland, ein Wintermärchen’ De zon ging op bij Paderborn op pessimistische wijze. En het is ook een droevige zaak: met licht langs de domme aarde te reizen. Want heeft hij deze kant verlicht en ijlt hij met zijn stralen naar de ommezij, dan ziet men hier de duisternis al weer dalen. De steen ontglipt aan Sisyphus, de Danaïden gieten hun vat nooit vol. En het zonlicht moet op aarde steeds verschieten. En toen de ochtendmist verdween, toen kwam dat beeld opdagen, aan de landweg, in het ochtendrood, van de man, aan 't kruis geslagen. Weemoedig maak je me, altijd weer, jij neef uit verre tijden, gek, die de wereld verlossen wou, de mensheid wou bevrijden. [pagina 558] [p. 558] Ze hebben je wel te pakken gehad, de edelhoogachtbare heren. Maar uit wiens naam moest je kerk en staat dan ook ondersteboven keren? De boekdrukkunst was jammer genoeg nog onbekend in die dagen, ant anders had je een boek gemaakt over de hemelvragen, en wat voor de aarde te bitter was, had de censor kunnen kuisen, en zo had de censuur je zorgzaam behoed voor dingen zoals kruisen. De tekst van de bergrede had je maar voor jezelf moeten bewaren, je had toch geest en talent genoeg om de vromen een beetje te sparen? Geldwisselaars, bankiers nog wel, die zweepte je uit de tempel. Jij treurige dweper. Nu hang je aan 't kruis, als waarschuwend exempel. Vertaald door willem wilmink Vorige Volgende