Tirade. Jaargang 19 (nrs. 201-210)(1975)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 494] [p. 494] Kees Winkler Vijf gedichten Ons tuinfeest Ze onderscheidt mij ridderspoor en monnikskap twee attributen aan mijn dichterschap haar courgetten en de tomatenkweek vertroetelen wij van week tot week Ook de poes wordt niet vergeten hij wordt met zoetje aangesproken zo af en toe krijgt-ie een preekje als hij weer stengels heeft gebroken De moestuin is haar wiegekind met maggi, selderij en mint het grasveldje haar zonnehoek alleen met hemd en korte broek En 's avonds als de tuinspuit sproeit de bloemen zwaar en kelkvermoeid doen wij het flakkerend tuinlicht aan en wachten op een nieuwe maan [pagina 495] [p. 495] Voor B. Men moet de mooie dingen mooi laten zij heeft een vriend, ik ben getrouwd men moet de mooie dingen mooi laten voor een avontuur ben ik te oud Dat neemt niet weg dat ik haar erg leuk vind 's morgens aan de koffie is zij mijn zonnetje ze heeft een rok met een buidelzak daar zou ik graag in willen zitten Zij scoort nauwgezet rattenagressies ik zit in de bibliotheek en schrijf de enkele keer dat ik haar spreek springt er mijnerzijds een vonkje over Men moet de mooie dingen mooi laten en blij wezen dat men gelukkig is men moet de mooie dingen mooi laten en toch oog hebben voor het gemis [pagina 496] [p. 496] Het ambacht Ik zat een week tussen de haver en had verder geen gelazer van vergaderingen of zo kortom een welverdiend cadeau De rietdekkers kwamen die week terwijl ik naar hun ambacht keek besefte ik een dar te wezen slechts door een enkeling gelezen Want zij, zij maken een mooi dak en ik, ik zie op mijn gemak hoe ze de rietschoven verspreiden om ons een woning te bereiden Zo sorteren zij meer effect dan ik, die louter indirect woorden op andere woorden leg als riet, als dak, als levensweg [pagina 497] [p. 497] Juni De lippen der wind kussen de bomen onze tuin bloeiend in de zomerzon flarden gesprekken van de buren waaien over het grasgazon Een tuinhek piept, een merel fluit het zonscherm ritselt honderduit de thijm geurt en de rozelaar wind waait de reuken doorelkaar Ik zit in de schaduw te suizen de zon draait zijn dag om de huizen het koeltje ruist door mijn haar De wind aarzelt, even maar en blaast dan zacht langs dit papier ik laat het fladderen... hier [pagina 498] [p. 498] Concertante De wolkenloze hemel één blauwe hoed zondoorlicht de jonge groene blaadjes wees gegroet merelnest in de liguster vergeet-mij-niet geliefde Myosotis Geliefde ook mijn Edelweisz mijn herderstas, mijn ereprijs mijn alpenroos, mijn koekoeksbloem alles wil ik voor je doen De lente is een concertante symfonie en ik de stuifbestoven hommel die wil blazen op een trompetnarcis die eigenlijk van mijn buurman is Vorige Volgende