Tirade. Jaargang 19 (nrs. 201-210)(1975)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 491] [p. 491] Cola Debrot Klaaglied voor een meisje O meisje tussen de rozen O meisje in de vlucht van duiven O bolwerk van schoonheid tussen de vissen en de rozenstruiken Wat is je ziel anders dan een fles ziedend zout Wat is je huid anders dan de vage geur van druiven en de klank van verre kerkklokken. Ongelukkigerwijs heb ik niet anders te bieden dan mijn afgeknipte nagels mijn verdrietige wimpers mijn muziekinstrumenten die de muziek niet overleven de dromen van mijn hart op drift dromen van werelden die ineenstorten van ruiters die voortijlen naar de horizon ruiters of jockeys in het zwart dromen van een pijnlijke hurry en worry dromen van haast en ramspoed. Hoe anders kan ik van je houden dan met diepe kussen en duistere papavers, met veldbloemen bevochtigd door de regen met mijn blik gericht op de paarden, die zienderogen tot as verbleken of op de honden om ons heen die steeds meer een gele kleur aannemen. [pagina 492] [p. 492] Hoe anders kan ik van je houden dan met een vreemde golfslag tussen mijn schouderbladen temidden van de onrust van zwavel en klotsend water. Ik kan niet anders dan tegen de stroom inzwemmen. Voorbij de kerkhoven die deinen op onbekende stromen. Voorbij de weemoed van de waterweiden op het kalk van de graftomben. Ik raak verward tussen de dode harten. Ik raak verward tussen de gemiste kansen van kinderen die niet begraven werden. De dood heeft zich diep in mijn leven ingedrongen. De dood heeft zich diep in mijn leven ingezogen. Diep in de verlatenheid van mijn hartstochten. Diep in de hulpeloosheid van mijn kussen. Mijn hoofd is onderworpen aan de stroom van het water. Mijn hoofd met haarlokken die alsmaar aangroeien die steeds meer sluik worden, steeds droefgeestiger. Water voortstromend met de gestadigheid van onzichtbare tijdmeters. Water met nachtelijke stem, met de stem van vogels in de regen, met de schaduw van eindeloze vleugels die mijn huivrend lichaam beschermen. Ik sta mij hier maar aan te kleden, ik sta mij hier maar te bekijken, ik sta mij hier maar te bestuderen voor de spiegel en het vensterglas, maar tegelijk hoor ik, ik hoor het steeds duidelijker, hoe iemand ergens in de verte in tranen losbarst in snikken losbarst [pagina 493] [p. 493] en mijn naam roept met een droevige stem geërodeerd door het lange tijdsverloop. Ik zie hoe je daar staat, recht op je voeten en je benen. Ik zie hoe je daar staat met je glanzende tanden in het zich herhalend weerlicht. Wat kun je anders doen dan mijn muizenissen uitwissen. Wat kun je anders doen dan de legers van mieren en termieten tenietdoen. Je staat daar midden in het leven, met de bijen, de tranenverwekkende uien, het abc-boek van de beginneling. Je bent een en al glans, groen en blauw, als het scherp van het zwaard. Je staat een en al op trillen, als een rivier, in afwachting van de naderende aanrakingen. Laat mij niet alleen. Kom bij mij, zoals ik hier sta, mijn ziel in het wit gehuld. Ik verwacht je. Je bent een tak bloedrode rozen of een kelk van as en schuim. Ik verwacht je met je stugheid van het paard en je blozen zoals ook appels dat doen. Ik verwacht je. Je treedt bij mij binnen in een duistere zaal met een verbrijzelde kandelaber met verbogen stoelen voor de naderende winter en op het tapijt een kortgeleden bezweken duif, met een bandje en een nummer om de hals. (naar het Spaans van Pablo Neruda) Vorige Volgende