regie van Anton Koolhaas, een regie, waaraan hij zich om twee redenen volledig onderwierp. Hij wist, in de eerste plaats donders goed wat het beste voor hem was. En hij zag bovendien daardoor kans kleine eigen vondsten in verband met gebaar en stembuiging makkelijker geaccepteerd te krijgen.
Door dit alles werden zijn status en zijn renommee binnen een kleine wereld in een bijzonder snel tempo gevestigd en toen dat eenmaal een niet meer omstreden feit was geworden, kon men, als men dat wilde, J. Vroman plaatsen tegen een kleine historische achtergrond: een bepaalde periode in een bepaalde sector van het Utrechtse studentenleven.
Zon periode duurde hooguit niet langer dan vijfjaar en men zou zich dus kunnen af vragen of die sectorperiode zou kunnen worden aangeduid met een of meer namen. Zou zij bijvoorbeeld naderhand de periode Anton Koolhaas - Jaap Vroman worden genoemd?
Het leek er wel degelijk in te zitten. Onder diegenen die zich, meer of minder bewust, met historische fenomenen in de knop bezig hielden, was er eigenlijk weinig verschil van mening. En ook de volgorde van de beide namen werd aanvaardbaar gevonden. En toen bleek ineens, dat er een man was, die wist hoe de zaken in werkelijkheid zouden verlopen.
Het moet een avond zijn geweest, waarop de deelnemers aan het gesprek rond een haardvuur hadden gezeten. Ditmaal was dat ook zo. De haard was een kleine gashaard op een Utrechtse studentenkamer, ergens bovenin een Utrechts huis. Koolhaas was aanwezig, J. Vroman was aanwezig. De stemming was wat zachter en vriendelijker dan anders en iemand maakte J. Vroman een compliment. Dat was iets dat in het algemeen niet werd gedaan en daarom zal het wel de indruk van oprechtheid hebben gemaakt. En daarom ook reageerde J. Vroman met een oprechtheid die we op dat moment zelf niet als zodanig hebben ervaren. Waarom niet. Omdat de mededeling als iets ongelofelijks klonk. J. Vroman zei: Wat ik doe en laat, dat is nog niks. Jullie moeten in september maar eens opletten als mijn broer Leo aankomt. Daar ben ik de helft van en niet meer dan de helft.
Iemand vroeg: Is die nog...? Hij kon de vraag niet afmaken. J. Vroman kon het wel, maar hij deed het niet. Hij zei alleen maar: Ja, die is nog. Het