Tirade. Jaargang 19 (nrs. 201-210)
(1975)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Pierre H. Dubois
| |
[pagina 36]
| |
heid, niét van iemand die aan de juistheid van zijn stelling twijfelt, maar die zich rekenschap geeft van de beperkte mogelijkheden van onderzoek waarop dit inzicht vooralsnog kan steunen. De brieven van Isabelle de Charrière zijn slechts ten dele bekend. Er zijn verzamelingen brieven, zoals die aan haar ouders, aan haar gouvernante Hélène Prévost, aan anderen, waarvan wij weten dat zij bestaan hebben, maar die ondanks alle pogingen niet zijn teruggevonden. Van enkele collecties, zoals de brieven aan Pierre-Alexandra DuPeyrou, is bekend dat zij vernietigd zijn. Er zijn ook verzamelingen, zoals de correspondentie met haar vriend Chambrier d'Oleyres, waarvan mag worden aangenomen dat zij nog bestaan, waarvan zelfs bekend is waar zij zich moeten bevinden, maar die niet, of nóg niet, zijn vrijgegeven. En tenslotte zijn er omvangrijke verzamelingen wél bekend, zoals de brieven aan Benjamin Constant, aan Isabelle de Gélieu, aan Louis-Ferdinand Huber, aan Caroline de Sandoz-Rollip, aan Henriëtte L'Hardy, aan haar familie, waarvan de handschriften aanwezig zijn, maar waarvan op een betrekkelijk klein aantal brieven na, vrijwel niets is gepubliceerd, in elk geval niets op wetenschappelijk verantwoorde wijze, soms zelfs, zoals door Eusèbe Gaullieur, op een manier die elke verantwoording tart. Voor de brieven aan Isabelle de Charrière geldtin velerlei opzicht hetzelfde. Haarbiograaf, Philippe Godet, heeft in Madame de Charrière et sas amisGa naar eind2. vrij veel aangehaald, doorgaans zeer nauwgezet en betrouwbaar, maar slechts in een aantal gevallen controleerbaar en dan alleen voor wie de moeite neemt de handschriften te raadplegen die toegankelijk zijn. Dat is of was lang niet altijd het geval: de zeer belangrijke brieven van Isabelle de Charrière aan Benjamin Constant zijn, ofschoon Godet eruit heeft kunnen citeren, pas dit jaar (1974) toegankelijk geworden. Twee collecties noemde ik nog niet: de belangwekkende, maar niet zeer omvangrijke correspondentie tussen Belle van Zuylen en James Boswell. Deze is gepubliceerd door prof. Pottle in Boswell in Holland,Ga naar eind3. maar in Engelse vertaling, op één brief van Belle na die in het Frans is afgedrukt. En dan de tweede, belangrijkste verzameling: de grote briefwisseling met Constant d'Hermenches. Philippe Godet publiceerde de Lettres de Belle de Zuylen (Madame de | |
[pagina 37]
| |
Charrière)Ga naar eind4. in 1909, een flink deel van 400 bladzijden, waarin hij het merendeel van de brieven van Belle opnam, namelijk 138, met uittreksels uit de antwoorden van 32 brieven van d'Hermenches. De totale correspondentie is aanzienlijk omvangrijker: namelijk 178 brieven van Belle en 98 van d'Hermenches. De brieven van Belle, in moderne spelling afgedrukt, werden door Godet ook niet steeds integraal opgenomen, en ongeveer wo pagina's handschrift bleven tot dusver ongepubliceerd. Van d'Hermenches kende Godet 32 brieven, die zich in de Bibliotheek van Neuchâtel bevinden, waar de nalatenschap van Madame de Charrière grotendeels terechtkwam, maar niet de resterende 76 die door de zoon van haar literaire erfgename, de al genoemde Eusèbe Gaullieur, in 1860 aan de kleinzoon van d'Hermenches werden verkocht. Deze brieven zijn door barones Constant de Rebecque, in samenwerking met Dorette Berthoud, maar pas in 1940, gepubliceerd, in dit geval andersom, met uittreksels uit de brieven van Belle.Ga naar eind5. Ofschoon de uitgave van Godet niet wetenschappelijk verantwoord is (en die van de dames Constant de Rebecque/Berthoud nog minder), is het de omvangrijkste, stellig een der belangrijkste, in elk geval de enige als zodanig uitgegeven correspondentie van Belle van Zuylen. Het is een van de redenen waarom ik mij hier in hoofdzaak tot déze brieven beperk. Maar het is niet de voornaamste reden. Philippe Godet schrijft in zijn voorwoord bij zijn editie: ‘S'il y a vraiment une justice littéraire, sa correspondance, mieux connue qu'elle ne Pest, doft lui assurer tôt ou tand une belle place panmi les épistoliers français’.Ga naar eind6. Dat is waar. Maar waaróm is het waar? Het antwoord op die vraag wordt stellig niet alléén in de brieven van Belle aan d'Hermenches gevonden. Wie kennis heeft kunnen nemen van andere, latere, brieven weet hoeveel verrassends er nog kan worden verwacht, wanneer de publikatie van de volledige correspondentie een feit zal zijn. Maar in deze brieven aan d'Hermenches openbaart zich voor het eerst, en het zuiverst, wat de essentie vormt van haar epistolair talent. Het is evident dat er iets paradoxaals ligt in de formule ‘epistolaire literatuur’. De brief is een document van biografische orde, literatuur een aangelegenheid van een andere orde, al deel ik het standpunt niet dat die twee ge- | |
[pagina 38]
| |
bieden strikt gescheiden dienen te worden gehouden. Die scheiding kan worden gemaakt door een beschouwend waarnemer, die het kunstwerk ziet als een op zichzelf staand object en meent met biografische gegevens niets van doen te hebben. Van het standpunt van de schrijver uit ligt dat vanzelfsprekend anders. Hij kan de schrijfdaad onmogelijk zien als iets dat zich onafhankelijk van hem voltrekt, al weet hij beter dan wie ook dat het fenomeen van de creativiteit zich gedeeltelijk of geheel aan de zelfwaarneming onttrekt. Voor de briefschrijver geldt de onmogelijkheid van die scheiding a fortiori, omdat hij zich rechtstreeks tot iemand richt die hijzelf heeft gekozen. Maar de vraag is: gekozen om welke reden? En op dit punt doet zich de paradox voor, zeker in het geval van Isabelle de Charrière, of beter Belle van Zuylen, zoals zij nog heette gedurende het grootste deel, 126 van de 138 gepubliceerde brieven, van haar correspondentie met d'Hermenches. Die paradox schuilt in de vermenging van de biografische en de literaire orde; of om het in een polaire tegenstelling te formuleren: in het samengaan van het bewust-informatieve met het creatief on- of eerder onder-bewuste. Een polaire tegenstelling! Maar een paradox is slechts een schijnbare tegenstrijdigheid. In werkelijkheid is er misschien alleen maar sprake van een schijn-probleem! Jean Bruneau zegt in de inleiding tot het eerste deel van zijn bewonderenswaardige editie van de Correspondance van Flaubert: ‘Rien n'aurait plus consterné Flaubert que cette phrase d'un critique: ‘Je suis de ceux qui voient en la Correspondance le chef-d'oeuvre de Flaubert’. Les chefs-d'oeuvres de Flaubert sons ses romans, mais ses lettres, si perspicaces, si vivantes, si émouvantes dans leur ton si naturel et si varié, forment comme un piédestal aux statues des héros qu'il a créés’.Ga naar eind7. Dat gaat niet op voor Belle van Zuylen. Want afgezien van het feit dat haar roman-oeuvre, dat zeker niet te verwaarlozen is, niet zeer omvangrijk kan worden genoemd; en afgezien bovendien van het feit dat ook haar romans in briefvorm zijn geschreven, wat op zijn minst het probleem van de brief als literaire vorm in het geding brengt, is er nog iets anders in het spel, van kapitaal belang. De brieven van Flaubert zijn voor een belangrijk, misschien het belang- | |
[pagina 39]
| |
rijkste gedeelte een onophoudelijke commentaar op zijn werk, of tenminste op het schrijven in het perspectiefvan de literaire creativiteit. De brieven van Belle van Zuylen, even levendig, even ontroerend en natuurlijk van toon, zijn - zeker wat de correspondentie met d'Hermenches betreft, een voortdurende commentaar, niét op haar werk - waarvan met uitzondering van Le Noble, nog geen sprake is maar op haarzélf, op haar leven, haar gevoelens en haar gedachten. Met andere woorden: lag in de optiek van Flaubert het object waarop zijn brieven betrekking hebben in hoofdzaak buiten de brieven, voor Belle bevond het zich daarbinnen. En dat betekent dat zij méér, en iets anders, waren dan wat brieven gewoonlijk zijn en de waarde kregen van een bedoelde en vooropgezette zelf-expressie, waarbij het er theoretisch gesproken niet toe deed aan wie zij gericht waren. Ik zeg met nadruk theoretisch. Want practisch maakte dat wel degelijk verschil en het is ongetwijfeld geen toeval dat Constant d'Hermenches als correspondent werd uitgekozen, tegenover wie het haar mogelijk was zich zó uit te spreken als zij het deed, met een openhartigheid die een van haar meest scherpzinnige bewonderaars, Gustave Rudler, in zijn voor een aanzienlijk deel aan haar gewijde werk, La jeunesse de Benjamin Constant, een vergelijking deed maken - en niet in haar nadeel met Laclos.Ga naar eind8.
Belle en d'Hermenches ontmoetten elkaar voor het eerst op een bal bij de Hertog van Bronswijk in Den Haag, waar Belle hem aansprak met de befaamd gebleven woorden: ‘Monsieur, voos ne dansei pas?’Ga naar eind9. In verschillende opzichten is dit begin al tekenend. Negentien jaar oud braveerde Belle door haar optreden zozeer de heersende etikette dat haar ouders onmiddellijk hierna het bal verlieten (en reeds hoort men de gasten fluisteren, wat Madame d'Avincourt, door haar houding gechoqueerd, een paar jaar later zal doen uitroepen: ‘Une demoiselle, cela, one demoiselle!’Ga naar eind10.). Vier jaar nadien, als zij hem hun kennismaking in herinnering brengt, al zo zelfbewust dat zij vaststelt zich nooit iets van etikette te hebben aangetrokken, schrijft zij: ‘Si vows trouvez sincèrement que eest un bien pour voos de me connaître, je veux que voos me sachiez gré d'avoir fait les premières avances’.Ga naar eind11. | |
[pagina 40]
| |
Zij schrijft dat niet zonder reden, want zij braveerde die bewuste avond niet alleen de etikette. D'Hermenches was 3 7 j aar, getrouwd, maar leefde gescheiden van zijn vrouw en kinderen die in Zwitserland verbleven. Hij had de reputatie een Don Juan te zijn, briljant, geestig en knap. Er werd over hem geroddeld. En al behoorde het roddelen bepaald niet tot de stijl van Belle's ouders, zij hielden wel rekening met hun reputatie en die van hun dochter. Deze was ongetwijfeld van de reputatie van d'Hermenches op de hoogte. Haar daad had dan ook een symbolische betekenis en onderstreepte haar besef zich te onderscheiden van de anderen, haar familie en haar landgenoten: ‘C'est en vérité une chose étonnante que je m'appelle Hollandaise et Tuyll’.Ga naar eind12. Er school een element verzet in, zoals dat ook school in haar novelle Le Noble. Maar ik geloof niet dat het verzet hier de belangrijkste trek is, want in feite heeft zij zich opvallend lang onderworpen aan de uiterlijke orde van het milieu waarin zij verkeerde. Het is veeleer de behoefte aan innerlijke onafhankelijkheid, aan geestelijke zelfstandigheid. Haar materiële afhankelijkheid heeft haar lang gehinderd. Meer dan eens spreekt zij erover in haar brieven en het is onweerlegbaar dat de jarenlange pogingen een echtgenoot te vinden méér dan met iets anders dáármee te maken hadden. Een geschikt man. Want Belle was niet bereid haar materiële onafhankelijkheid te verkrijgen tot iedere prijs: ‘Je sais de science certaine’, schrijft ze, ‘que Charles de Twickel, avec trois millions, ne me ferait pas délibérer one minute’.Ga naar eind13. Onafhankelijkheid impliceerde voor haar vrijheid, niet om te doen wat zij wilde, maar om te zijn wie zij was. En het is in zekere zin het noodlot van de Charrière geweest (maar ook het hare!) dat hij tot die prijs bereid was: het bleek onvoldoende om hun huwelijk gelukkig te maken. Maar in afwachting van die vrijheid, bestond bij Belle de behoefte zichzelf te zijn, of beter misschien te worden, te ontdekken wie zij was, los van conventies, tradities, verplichtingen, vooroordelen, los van het keurslijf waarin iemand wordt geboren en dat zijn verdere leven bepaalt. In dat opzicht is Belle van Zuylen een der eersten in Nederland geweest die zo roekeloos, zo oprecht en ongeremd, dacht en schreef. Dat zij daarbij een vrouw was, maakt haar niet tot een voorloopster van een vrouwenbeweging, maar wel tot een geëmancipeerde vrouw. | |
[pagina 41]
| |
Wat zij nodig had, was een confident en met haar subtiel onderscheidingsvermogen, haar intuïtie, was het haar vanaf het begin duidelijk dat de gevreesde, misprezen, maar ook benijde d'Hermenches in staat zou zijn haar te begrijpen. Het lijkt mij geen al te gewaagde veronderstelling dat Belle, bewust van haar aantrekkelijkheid en haar geest, die troeven heeft uitgespeeld om contact met hem te krijgen. Misschien gaat het te ver te vermoeden dat zij besefte hoe zelfs de gevolgen van het risico dat zij nam, nog tot het bereiken van dat doel konden bijdragen. Dat doel was op dit moment ongetwijfeld nog vaag en ongedefinieerd. Maar het wérd bereikt en het duurde niet lang of het preciseerde zich. In de allereerste brief van Belle aan d'Hermenches, nog geen maand na deze ontmoeting,Ga naar eind14. bekent zij eraan te hebben gedacht zijn aangeboden vriendschap te benutten voor een correspondentie die hem niet te veel last zou hebben bezorgd en haar erg aangenaam zou zijn geweest. Zij ziet er alleen van af omdat het te gevaarlijk is en bij een eventuele ontdekking een verschrikkelijk schandaal zou veroorzaken. Ofschoon Belle het beweert, ziet zij er in werkelijkheid niet vanaf. Zij verwacht geen antwoord, maar geeft wel een adres op waar d'Hermenches in het geheim antwoorden kan, en zelfs vlug, want het kan maar een week benut worden. De correspondentie kwam nog niet tot stand: de tweede brief van Belle dateert van 23 juli 1762, ruim twee jaar later. - Maar stellig het blijkt uit die brief - hebben zij elkaar intussen gezien en gesproken en heeft d'Hermenches haar geschreven en verzen gestuurd. Het denkbeeld van een correspondentie is niet meer vaag en hoezeer Belle zich ook in bochten wringt om de indruk te wekken dat zij eigenlijk niet schrijven wil en niet schrijven moet, en dat hij haar brieven moet verbranden, het is alleen een rookgordijn, waarachter zij hem schijnt waar te nemen om de zekerheid te krijgen dat hij haar begrijpt en haar vertrouwen waar is. Het zou een uitvoerige studie verdienen, die ik hier niet kan geven, de groei van de relatie tussen Belle en d'Hermenches te analyseren. Zij verzekert bij herhaling van hem te houden en men hoeft daar geen ogenblik aan te twijfelen om zich desondanks afte vragen wat dit precies zeggen wil. Zij heeft hem maar enkele malen in haar leven ontmoet en dat is, zelfs voor | |
[pagina 42]
| |
een epistolaire liefde, weinig, zeker voor iemand die niets heeft van een hysterica. Maar het is onbetwijfelbaar dat zij in die genegenheid geloven moest om d'Hermenches het vertrouwen te schenken dat zij nodig had om te kunnen schrijven. Het boeiende in haar brieven is het fenomeen van de volstrekte onbevangenheid en daaronder versta ik niet enkel haar openhartigheid en oprechtheid - termen die overigens een nadere precisering nodig hebben - maar het feit dat zij zich vrij voelde om alles te zeggen wat haar door het hoofd speelde. Haar brieven zijn een zeldzaam voorbeeld van een zich weerloos blootgeven, van het vermogen iemand te laten zien in het diepst van zichzelf. Daar is onder alle omstandigheden moed voor nodig, maar zeker in de achttiende eeuw, zeker bij een jonge vrouw, zeker tegenover een man die als libertijn te boek stond. Die moed is ongewoon en niet verklaarbaar zonder een predispositie, een innerlijke drang die misschien alleen vergelijkbaar is en waarschijnlijk samenvalt met de creatieve noodzaak. Ik geloof dat wie Belle als epistolair talent wil begrijpen die creatieve behoefte in zijn gezichtsveld moet betrekken. Ook de keuze van haar correspondent houdt daarmee verband. Om zo te kunnen schrijven is een confident nodig die aan bepaalde voorwaarden voldoet. Wie haar brieven leest, begrijpt zonder moeite dat noch haar vader noch haar moeder aan die voorwaarden konden voldoen. Niet omdat zij bij hen in huis woonde, want Belle heeft zich nooit laten weerhouden om van kamer naar kamer te schrijven. Maar allereerst natuurlijk omdat zij haar ouders waren en zij in tal van opzichten van hen verschilde: zij waren zo gebonden aan hun staat, hun religie, hun normbesef, dat een zo niets ontziende openhartigheid onmogelijk zou zijn geworden. Belle heeft later eens opgemerkt dat zij veel vroeger van huis weg had moeten gaan. Misschien had zij dat kunnen doen, maar zij besefte de consequenties die een dergelijke stap in die tijd zou hebben gehad en zonder twijfel meer te wille van haar ouders dan ter bescherming van zichzelf deed zij die stap niet. En om dezelfde reden, meen ik, zou zij ook een echtgenoot of verloofde niet als confident hebben kunnen gebruiken. Er bestaan in beide relaties scrupules die niet bevorderlijk zijn voor het soort oprechtheid, waaraan Belle uiting wilde geven. De genegenheid moet haast onnatuurlijk zijn om niet te worden beheerst door de vrees de ander te kwetsen. Niet dat Belle | |
[pagina 43]
| |
dit beoogde, maar zij was er zich van bewust dat het gebeuren kon en dat zij in die situatie liever zou zwijgen dan zich uit te spreken. Een vriend als d'Hermenches was in zekere zin beschermd: zijn spot, zijn ironie, zijn intelligentie, gevoeligheid en talent, zijn gehuwde staat, en zelfs zijn libertinisme, dat alles gaf de garanties die een confident, als waaraan zij behoefte had, moest bieden. En het enige risico dat zij liep, was haar eigen positie. Een dubbel risico: Was d'Hermenches betrouwbaar genoeg om geen ruchtbaarheid te geven aan hun correspondentie? Zou hij haar niet als doelwit kiezen van zijn libertinisme? Wat het eerste risico betreft, krijgt men uit de brieven de indruk dat Belle en met goed gevolg, zowel op haar intuïtie als op haar eigen intelligentie heeft vertrouwd. Zij heeft d'Hermenches naar waarde getaxeerd en in hem een honnêteté herkend, die haar oprechtheid zou respecteren. Maar die intuïtie berustte tegelijkertijd op het subtiele inzicht dat zij hem minstens intrigeren, wellicht verblinden zou doordat zij anders was dan anderen; dat hij verbaasd moest zijn in dit land, waarvan hij de burgerlijkheid verafschuwde, vooral onder de vrouwen in de kringen der society waarin hij verkeerde, een jonge en aantrekkelijke vrouw te vinden, die het tegen hem kon opnemen in intelligentie, kennis, geest, en ook het soort gevoeligheid waarvan haar landgenoten doorgaans gespeend waren. Bewust of onbewust heeft zij gespeculeerd op een fascinatie, die zeker niet vrij was van erotische nieuwsgierigheid. Maar dat schrikte haar niet af, integendeel. De oprechtheid van Belle - ik zei al dat deze term een nadere precisering vergt - was van dien aard dat zichzelf-zijn voor haar betekende, zonder vermomming ook al het duistere en troebele in zichzelf bloot te durven geven. Veel scherper dan Godet, wiens sympathie haar idealiseert, heeft Rudler, evenzeer met sympathie maar veel realistischer, ingezien dat haar innerlijke oprechtheid beïnvloeden soms vertroebeld werd door haar hartstochtelijkheid en haar verlangens. Dat vermindert haar niet, het vermindert zeker niet de betekenis van wat zij schreef. Die heeft daar integendeel bij gewonnen: zij is de contradicties in haar natuur, in de menselijke natuur, niet uit de weg gegaan, - de conditio sine qua non van haar oprechtheid. Zij heeft de gangbare moraal getrotseerd door aan de hypocrisie te ontkomen. | |
[pagina 44]
| |
En wat het andere risico betreft: de libertijnse appetijt van d'Hermenches, zij heeft op haar eigen voorzichtigheid vertrouwd om daaraan niet ten prooi te vallen. Op dit punt worden de brieven van Belle uitermate intrigerend. Er zijn duidelijk twee krachten in werkzaam die elkaar op een merkwaardige manier versterken en die de zeldzaamheid ervan bepalen. In de eerste plaats dient er een contradictie te worden vastgesteld in het verlangen naar volstrekte eerlijkheid en de poging het spel voorzichtig te spelen. Die voorzichtigheid is onmiskenbaar dubbelzinnig. Zij betreft ook veel minder zichzelf dan háár ouders, haar natuurlijke aandrang is eigenlijk de onvoorzichtigheid. Maar Belle begrijpt met feilloze intuïtie dat, als zij zich werkelijk aan d'Hermenches uitlevert, als zij, om de dingen bij de naam te noemen, zijn minnares zou zijn geworden, de eerlijkheid die zij zoekt onmogelijk wordt. Zij heeft beseft dat haar kansen lagen in de dubbelzinnigheid, op voorwaarde dat deze eerlijk, en dus áls dubbelzinnigheid, werd beleefd. Ook hier is de paradox niet te vermijden. Wanneer Belle zó bewust als het hier lijkt, de dubbelzinnigheid had beseft, zou haar eerlijkheid spel zijn geweest, en het was bittere ernst. Het spel waarover ik het hiervoor had, was het spel aan de oppervlakte, de schermutselingen die haar aanspoorden steeds verder te gaan, steeds onomwondener zich uit te spreken. Het is de verleiding tot oprechtheid die daaraan, dank zij die niet ontweken dubbelzinnigheid, de kwaliteit geeft die haar zo bewonderenswaardig maakt. Het is fascinerend de curve daarvan te volgen en het zou mij geen moeite kosten aan de hand van een reeks citaten uit deze brieven duidelijk te maken hoe zij daaraan, naast hun menselijke waarde, hun literaire waarde ontlenen. Rudler zegt ergens dat Godet naar zijn mening het element bewustzijn bij Belle zeer overschat; daarentegen meent hij dat het ónbewuste bij haar lange tijd een enorme rol heeft gespeeld.Ga naar eind15. Ik voor mij zie deze tegenstrijdige optiek verklaard in het schrijverschap van Belle, die haar brieven produceerde met het bewustzijn van haar kennis en de intelligentie van haar onderbewustzijn, wanneer ik de schrijvers-dispositie, waarvan nog geen definitiebestaat, zo mag aanduiden. ‘Me voici la plume à la main’, schrijft zij, ‘elle ira, cette plume, au gré d'une tête folie. Ne voos attendez pas à voir | |
[pagina 45]
| |
de la raison, ne croyez pas que j'ecrive pour voos faire plaisir: j'ecris parce que je ne pais faire autre chose’.Ga naar eind16.
Het bijna volmaakte klankbord dat d'Hermenches voor haar was, heeft zich op zijn beurt echter als dubbelzinnigheid gemanifesteerd. Iedereen weet dat het grootste deel van hun correspondentie beheerst wordt door een ongewone intrige, namelijk het arrangeren van een huwelijk tussen Belle en de markies de Bellegarde. Belle was negentien bij het begin van haar relatie met d'Hermenches. Haar moeder was getrouwd toen zij vijftien was, haar zuster zou trouwen op zeventienjarige leeftijd. Er is in vrijwel alle correspondentie van Belle, vóór zij in februari 1771 in het huwelijk trad, sprake van huwelijkskandidaten of huwelijksplannen, niet zozeer omdat zij daaraan toe was (haar ouders forceerden haar in geen enkel opzicht), als wel omdat zij de ouderlijke omgeving wilde ontvluchten: ‘Je m'ennuie souvent de l'état de dépendance; si j'étais libre, je vaudrais beaucoup mieux’,Ga naar eind17. schreef zij aan d'Hermenches. Of zij, gehuwd, vrij zou zijn, was nog de vraag; maar zij stelde het zich zo voor in wat misschien niet méér was dan een droomspel, nadat d'Hermenches haar had gesuggereerd elkaar op de kermis in Utrecht te ontmoeten en, om het natuurlijker te doen lijken, een vriend te zullen meebrengen, de markies de Bellegarde, van wie hij een opgewekt en verleidelijk portret tekent. Want aan haar verzuchting over haar toestand van afhankelijkheid gaat de zin vooraf: ‘Je crois que M. de Bellegarde n'est pas un homme à maner; eest dometage, puisqu'il est si aimable: il n'aurait qu'à me prendre pour sa femme en passant’.Ga naar eind18. Een luchtbel, een onserieuze droom. Maar niet lang. Kort nadat de kennismaking heeft plaatsgevonden, wordt - en ditmaal door d'Hermenches - de mogelijkheid geopperd van een huwelijk. En het verbazingwekkende is dat vrijwel geheel de correspondentie die van nu af hierover gevoerd wordt, en die driejaar zal aanslepen, geen correspondentie is tussen Belle en de Bellegarde, maar tussen Belle en d'Hermenches. Het is, voor wie het nauwkeurig bekijkt, een merkwaardige driehoeksverhouding. De Bellegarde wil na een vluchtige kennismaking met Belle trouwen, Belle van haar kant ziet in hem een sympathiek en aanvaardbaar echtgenoot. Zij hebben echter beiden uiteenlopende motieven | |
[pagina 46]
| |
op de achtergrond. De Bellegarde heeft veel schulden en bezittingen onder hypotheek: een huwelijk met Belle kan hem uit die situatie verlossen. Belle verwacht van een huwelijk met de markies haar vrijheid: ‘Pourvu qu'on me laisse aller mon train de leçons, de lectures, d'écritures, comme je fais ici, un peu plus librement encore, je seraf contente, et sûrement le marquis ne pensera pas à me gêner là-dessus; mon esprit, ni mon érudition ne l'incommoderontpas; quelui importe le reste? Pour un trône je ne renoncerais pas à cequi m'occupe dans ma chambre’.Ga naar eind19. Een hartstochtelijke aangelegenheid kan men het niet noemen, maar dat heeft, tijd en milieu in aanmerking genomen, nauwelijks iets bevreemdends. Het bevreemdende is dat de hartstocht niet zo ver afligt, maar zich op een ander terrein afspeelt. Die hartstocht is de, men mag haast zeggen, masochistische behoefte aan zelf-analyse van Belle tegenover d'Hermenches. Want d'Hermenches - der Dritte im Bunde - wordt de leider van het spel. Hij is degene die, niet zonder bewust rafbnement, pretendeert zijn beste vriend afte staan aan zijn beste vriendin: men moet er uit afleiden dat hij een offer brengt. Maar welk offer, als Belle voor hem onbereikbaar is? Het antwoord kan alleen zijn dat hij zich bewust is de intimiteit, de geestelijke maar toch enigszins troebele intimiteit met Belle kwijt te raken. En zo heeft Belle het ook begrepen: ‘Une personne qui ne saurait ceque eest qu'aimer dirait: ‘Elie ne peut être à voos, ainsi la vouloir donner à votre ami n'est pas un sacrifice’; - moi, j'en juge bien différemment. Je sens trog bien qu'ajouter de ses propres mains denouvelles séparations aux anciennes, mettre un obstacle éternel et invincible à son penchant, Bemande one générosité courageuse et sublime. C'est bien autre chose de marier sa maîtresse à son meilleur ami que de la laisser se marier à tout autre homme: on impose pour jamais la loi la plus rigoureuse, non à ses actions, mais à ses regards, à ses désirs, aux plus secrets mouvements de son âme’.Ga naar eind20. Veel duidelijker kan het niet. Niettemin komt het mij voor dat er bij d'Hermenches vooral sprake is van een pathetisch gebaar, echter bestemd zóveel indruk op Belle te maken dat de intimiteit tussen hen, wel verre van te verminderen, zal worden vergroot. Les Liaisons dangereuses zal pas achttien jaar later, in 1782, verschijnen en weliswaar schrijft Laslos in het eerste van zijn twee voorwoorden, dat | |
[pagina 47]
| |
de auteur de waarschijnlijkheid van zijn verhaal zelf te niet doet omdat verschillende personages zulke verdorven zeden hebben dat het onmogelijk is te veronderstellen dat zij in die eeuw hebben geleefd, maar hij legt die woorden zijn uitgever in de mond. De bedoeling is duidelijk het tegenovergestelde, en het verhaal-technisch probleem van de roman berust op de psychologische vraag: wat men een ander kan laten geloven om diens daden te beïnvloeden.Ga naar eind21. Het is ditzelfde probleem dat de kern vormt van de relaties in deze geschiedenis. Ik durf niet zó ver te gaan d'Hermenches te zien als degene die bewust de hele affaire in scène heeft gezet. Maar vast staat dat hij Belle en de markies met elkaar in contact bracht, dat het huwelijksvoorstel via hem (maar die brief is niet bewaard gebleven) Belle bereikte, dat hij het schriftelijk huwe-. lijksaanzoek bij haar vader deed en dat op zin suggestie Belle zélf het concept voor die brief maakte! Men stelt zich bij de analysevan deze verhoudingen de vraag naar de werkelijke bedoelingen van de verschillende personages. Want het wordt al vrij spoedig duidelijk dat de uitgesproken intenties in feite geen enkel moment doorslaggevend zijn geweest. Wanneer Belle in augustus '67 aan d'Hermenches schrijft dat de gedachte aan een huwelijk haar eigenlijk tegenstaat, vervolgt ze: ‘Je disais, il y a quelques jours à mon pére que je ne pourrais presque pas me résoudre à sacrifier ma liberté, qu'avec elle je valais peut-être quelque chose et que dans la dépendance je ne vaudrais plus riep’, om ironisch te besluiten: ‘Voulez-voos que je fasse croix ou pile pour le mariage et le célibat? Si c'est croix, il faudrait encore tirer au sort pour le choix d'un mari’Ga naar eind22., dan is uit haar brieven allang gebleken dat het de Bellegard-project niet veel anders en niet veel meer is geweest dan een motief tot zelfexpressie. Belle heeft ook met de markies gecorrespondeerd, maar haar brieven aan hem zijn niet bewaard; hijzelf heeft haar weinig geschreven, en ook daarvan rest vrijwel niets. D'Hermenches drong er bovendien op aan - en hij wekt de suggestie dat het op instigatie van de markies gebeurt - dat Belle deze alleen maar korte briefjes zou schrijven. Men begrijpt het antwoord van Belle: ‘Si eest pour lui plaire qu'il faut de courtes lettres à un homme qui ne me volt jamais, j'aimerais autant épouser par procuration le grand | |
[pagina 48]
| |
Mogol; et assurément il pourrait aassi bien prendre une héritière d'Afrique que moi pour décharger ses châteaux d'hypothèques’Ga naar eind23.... Maar het betekende niet het einde van de correspondentie met d'Hermenches. En dat is verklaarbaar uit de veronderstelling dat inderdaad niet het huwelijk met de markies maar het vermogen van d'Hermenches klankbord te zijn voor haar openhartigste belijdenissen de werkelijke bedoeling ervan was. Wie de brieven leest, niet om er het verhaal in te vinden van ‘les mariages manqués’ van Belle, treft er in een betrekkelijke onsamenhangendheid de neerslag in aan van haar ervaringen, denkbeelden en gevoelens, letterlijk geschreven bij nacht en ontij, vaak zonder directe aanleiding van buitenaf: ‘Je viens de trouver dans ma cassette beaucoup d'écritures que je vows destinais cet hiver quoique sans an dessein bien déterminé, je vows l'envoie enfin’, schrijft zij in 1763,Ga naar eind24. en in '64: ‘Je retrouve cette vieille lettre que je n'eus pas le temps d'achever; je pais continuei sur la même feuille: qu'importent les dates, qu'importe l'ordre des matières’.Ga naar eind25. Die binding heeft d'Hermenches gewild, en ongetwijfeld mede uit erotische nieuwsgierigheid. En ook in dat opzicht is hij bediend. Als je bang zou zijn dat je de vrouw van je vriend niet zou kunnen zien als iets dat totaal buiten je bereik is, te dol om te begeren, onmogelijk om te bezitten, schrijft ze, dan ben ik geneigd te zeggen: breek onmiddellijk, zoek voor de Bellegarde een andere vrouw en blijf met hem bevriend. Zulke taal is niet mis te verstaan. En elders zegt ze: ‘Je n'oserais répondre de moi dans one occasion unique où un pomme sensuel, libertin jusqu'ici, redouté dangereux, se trouve en possession de tous les secrets de mon coeur, de ma plus intime confiance, et mest tellement attaché que je ne pais redouter de sa part ni perfidie ni mépris. Non, puisqu'après tout ce que je voos ai dit, voos ne me méprisez pas, mes caresses ne me rendraient pas méprisables...’Ga naar eind26. Het is niet zo vreemd dat Rudler spreekt van ‘les rêveries voluptueuses, les songes de plaisir ou l'on s'abîme, les désirs sourds et inavoués’Ga naar eind27.! En evenmin dat hij d'Hermenches ervan beschuldigt haar instincten te hebben gewekt en haar te hebben aangespoord tot scabreuze bekentenissen. Maar Rudler voegt er eerlijkheidshalve aan toe: je ne sais s'il ajouta beaucoup à ses sentiments’.Ga naar eind28. En dat betekent wel dat hij veronderstelt dat d'Hermenches niet veel meer heeft gedaan dan gelegenheid geven aan wat Belle uit zichzelf wenste of | |
[pagina 49]
| |
zocht. Het lijkt mij dat daaraan niet behoeft te worden getwijfeld, alleen reeds op grond van de hoevéélheid van wat zij hem schreef, ‘tous les jours un pacquet, buit ou dix pages d'écritures’, stelt ze zelf vast. D'Hermenches heeft haar laten komen, zoals dat heet, en men moet hem, achteraf natuurlijk, verontschuldigen en zelfs dankbaar zijn. In de eerste plaats heeft Belle hem stellig geprovoceerd. Ik merkte al op dat zij de eer voor zich opeiste de eerste stap te hebben gedaan. In de tweede plaats is de erotische nieuwsgierigheid, hoe reëel ook, zeker niet zijn enige stimulans geweest. Zijn intelligentie en cultuur stelden hem beter dan wie ook in haar omgeving in staat niet slechts als klankbord te dienen, maar ook de uitzonderlijkheid van haar personage, haar literaire aanleg en vermogen om superieur aan die persoonlijkheid stem te geven, naar waarde te schatten. Roemt hij in het begin reeds haar stijl die een vergelijking met die van Voltaire in zijn ogen kan doorstaan (en hij correspondeerde met Voltaire), in zijn latere brieven geeft hij er telkens blijk van zich haar exceptionaliteit bewust te zijn. We moeten vaststellen dat die uitzonderlijkheid een epista lain gegeven is. D'Hermenches kent Belle dóór haar brieven. Zij zegt dat zelf in een brief van 23 augustus '64 ‘Il n'y a point d'homme ni de femme à qui j'écrive comme à voos... Je sais que voos m'entendez toejours, et voos m'aimez trog pour me mépriser jamais, gooi que je puisse dire. Outre le plaisir d'abandonner sans réserve les pensées de mon esprit, les mouvements de mon coeur à vos regards, j'y trouve de la probité. Le marquis ne me connaît que par voos, voos ne me connaissez presque que par mes lettres: j'y veux paraure telle que je suis, et si voos me disfez un jour: ‘Voos êtes trog inégale, voos êtes trog vive, voos est trog sensuelle, etc.; je ne pais voos donner pour femme à mon ami...’ - je serafs peut-être humiliée, mais je ne me repentirais pas de ma franchise’.Ga naar eind29. En een derde verontschuldiging die hier meteen op aansluit, is wellicht dat Belle zich bewust was van het feit dat de markies slechts aanleiding, zo geen voorwendsel, was: ‘Si le marquis n'était pas au monde, je vows croirais bien de Part; je dirai plus, si le marquis n'était pas au monde, après notre correspondance, après ce fee qu'elle a pris depuis quelque temps, aprés tous les aveux, je me croirais dans vos mains, et si je ne mettais des mers entre voos | |
[pagina 50]
| |
et moi, ii ne dépendrait apparemment que de voos de me voir la plus faible des femmes; mais sans le marquis, jamais il n'y aurait eu ces lettres, ces aveux’, schrijft ze op 8 sept. '64.Ga naar eind30. Belle heeft de gelegenheid aangegrepen om zich te laten gaan en dat verschijnsel is te zeldzaam om er althans niet één van de kwaliteiten van haar brieven in te herkennen.
De kwaliteit die ik hier bedoel is haar openhartigheid van vrouw in een maatschappij die - hoe libertijns de eeuw ook zijn mocht, en hoe groot het aandeel van de vrouw daarin - toch een fundamenteel masculine maatschappij was, waarin de vrouw als object werd geinterpreteerd. Haar illusoire vrijheid was daardoor bepaald en speelde zich binnen de begrenzing van die optiek af. Wanneer de achttiende eeuw een eeuw is van toenemende scepsis, van het loslaten van de zekerheden van het geloof en de heersende moraal, blijft de idee standhouden dat de echtgenote de zekerheid is van de man. In háár bestaan wortelt zijn maatschappelijke stabiliteit en zijn mannelijk overwicht ligt, in het drijfzand der sexuele vrijheid, in haar verankerd. Als de man een vaak zeer jonge vrouw huwt, heeft dat een onuitgesproken negatief sexueel motief, namelijk dat zij nog niet de ontdekking van een eigen fysieke realiteit, een eigen erotisch leven heeft gedaan, of dat althans het bewustzijn daarvan nog tijdig door het huwelijk kan worden onderdrukt. De erotische vrijheid die de achttiende eeuw kenmerkt, is het apanage van de man, voor de vrouw bestaat zij slechts als losbandigheid. Zijn vrijheid kan de hare niet zijn dan alleen als minnares. Een daarmee gepaard gaande status komt enkel in betere, adellijke of hofkringen voor, maar maakt haar voor het huwelijk ongeschikt. Zij wordt misschien geadoreerd, maar zij wordt in elk geval gewantrouwd: in de wereld der mannelijke zekerheden is zij een outcast, ongeacht de centrale rol die zij binnenhef libertijns cultuurpatroon van de eeuw kan vervullen. Simone de Beauvoir heeft dat zeer scherp gezien in haar werk Le deuxième sexe, waar zij constateert dat niet haar verstand, maar haar huwelijk langzaam het vuur doofde en de schitterende Belle van Zuylen vermoordde: er zou, meent zij, heroïsme of genie voor nodig zijn geweest een andere uitweg te vinden. ‘Que ses hautes et rares | |
[pagina 51]
| |
qualités n'aient pas sufli à la sauver est une des plus éclatantes condamnations de l'institution conjugale qui se rencontre dans l'histoire’, aldus Simone de Beauvoir.Ga naar eind31. Ik meen dat wie de structuur van onze hedendaagse maatschappij nuchter bekijkt van oordeel zal zijn dat dit vonnis zelfs nu nog geldt. Het is de kwaliteit van Belle van Zuylen ook op dit punt van een zeldzame intelligente openhartigheid te zijn geweest in haar brieven, die mede daaraan een deel van hun inhoudelijk belang ontlenen. Belle onderkende de problematiek: ‘Si je n'avais ni père, ni mère, je serafs Ninon peut-être, mais plus délicate et plus constante; je n'aurais pas tans d'amants: si le premier eut été aimable, je crois que je n'aurais point changé, et, en ce cas-là, je ne sail si j'aurais été fort coupable’, schrijft zij op 25 juli '64. En in dezelfde brief: Quan je me demande si, n aimant guère mon mari,je nen aimerais pas un autre, si l'idée seule du devoir, le souvenir de mes serments me défendraient contre l'amour, contre l'occasion, une nuit d'été... je rougis de ma réponse’.Ga naar eind32. Maar die aanleiding, het huwelijksproject, zich kristalliserend in de candidatuur van de Bellegarde en de libertinage van d'Hermenches, was haar onontbeerlijk om dit te kunnen schrijven. Het is uiteraard wel zeker dat Belle - haar voortdurende dorst naar kennis, haar hunkering naar weten is daar een argument voor - als intellectuele en uiterst gevoelige vrouw onder andere omstandigheden ook zou hebben gedácht wat ze nu heeft geschreven. Maar wat alleen gedacht wordt, krijgt geen consistentie, en zelfs is het de vraag of het werkelijk wordt gedacht, wanneer de gedachte uiteindelijk geen vorm wordt op papier. Haar specifieke talent en de epistolaire vorm waartoe de situatie leidde, gaven haar de kans - en daarop doelde ik, toen ik zei dat we d'Hermenches dankbaar moeten zijn - niet haar gedachten alleen, maar haar dénken, de bewegingen van haar geest en de sensaties van haar gevoel, de verwarringen en de contradicties van beide, neer teleggen in een schriftuur van een zo zeldzame directheid, beweeglijkheid en subtiliteit. Gustave Rudler heeft gelijk als hij zegt: ‘Ser lettres à d'Hermenches ont l'inappréciable avantage de la présenter dans toutes res audaces les plus frappanter de sentiment et d'action’.Ga naar eind33. Vrijwel niets van het domein waarbinnen zij leefde, bleef onvermeld, vanaf | |
[pagina 52]
| |
de eenvoudigste ervaringen van de dagelijkse werkelijkheid tot de geheimste schuilhoeken van haar gemoed. ‘II est vrai - zegt ze in een brief van 18 sept. '64 - que notre correspondance m'agite souvent, mais il est aassi vrai que ce nest pas payer trop cher le plaisir ni l'utilité que de l'acheter aux prix d'un pen de repos. Il est vrai que je veux moins voos écrire, mais c'est par des misons qui penvent voos flatter: nos lettres sons trog intéressantes; depuis deux moss je n'ai aucun goût pour les démonstrations mécanlques, pour ces calculs d'algébre qui sons one si belle chose, j'ai négligé la harpe, j'ai négligé mes aries’.Ga naar eind34. En op 23 januari 1765 bekent zip: ‘L ‘air assuré de verte que je prends en parlant de notre liaison et de notre correspondance est un air hypocrite: dans le fond elle nest pas toejours si innocente’.Ga naar eind35. De briefvorm heeft die mogelijkheid van schrijven en al schrijvend zich ontladen, zich te laten zien en doen kennen als een vrouw met eigen vrouwelijke zelfstandigheid, geopend en bevorderd. Belle schreef op elk moment, zij noteerde wat haar door het hoofd ging, en daardoor hebben haar brieven die snelle wisseling van gemoedsgesteldheden, van standpunten en meningen, van stadia of vormen van bewustheid of van onderbewustzijn. Zij geeft er zich ook rekenschap van en hecht er grote waarde aan. Zo noteert zip op 11 juli 1766: Je ne lambine pas, je cross, quand j'écris; sik ecris grand nombre de choses, c'est que j'en ai grand nombre dans la tête et dans fame. S'il y en a trog de la moitié pour Bellegarde, je souhaite qu'il cherche one femme qui n'ait que la moitié de ma tête et la moitié de mon âme; pour moi, je serafs bien aise de les garder dans leur entier pour quelqu'un qui cela conviendra, - ou pour moi seule’Ga naar eind36....Ondanks de schijnbare chaos van onderwerpen, gedachten en gevoelens, is er van werkelijke chaos geen sprake, omdat haar persoonlijkheid in die veelzijdigste en bijna transparante belichting van haar correspondentie een ogenschijnlijke heterogeniteit tot eclatante eenheid verbindt.
Men zou hier tenslotte, mutatis mutandis, de vraag kunnen stellen die Bernard Bray in Le système épistolaire de Madame de Sévigné,Ga naar eind37. naar aanleiding van deze zeventiende-eeuwse briefschrijfster heeft gesteld: is datgene wat het leven van Belle van Zuylen interessant maakt haar correspondentie? Of is Belle zelf daarin het interessante? Het is, tot de kern terugge- | |
[pagina 53]
| |
bracht, de vraag naar wat essentieel is: het leven of het werk? Ik moet bekennen - en ik liet dit al blijken aan het begin van mijn uiteenzetting - dat ik deze vraag als een louter academische beschouw. Het is evident dat het leven van Belle ons weinig zou hebben beziggehouden als haar brieven niet een zo fascinerend, onthullend en ontroerend document waren. En in theorie is het inderdaad van geen belang of haar correspondenten reëel of fictief zijn, vanaf het ogenblik dat zij in de briefvorm een mogelijkheidvond om deureest onweerlegbare en authentieke uitdrukking te geven aan haar persoonlijkheid, zoals zij die ervoer, en die daardoor tevens exemplarisch is geworden voor een duidelijk bepaalde tijd: de eeuw der verlichting op het moment van de overgang naar de romantiek; en voor een duidelijk bepaalde situatie: die van de geëmancipeerde vrouw in een ongeëmancipeerde maatschappij. Maar een feit is dat haar correspondenten reëel zijn geweest en dat roetname de evolutie die zij in haar jonge jaren heeft doorgemaakt ons waarschijnlijk niet - of niet met deze intensiteit zou hebben bereikt zonder het personage van d'Hermenches.
Den Haag, 17 augustus 1974 |
|