Tirade. Jaargang 18 (nrs. 193-200)(1974)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 682] [p. 682] A. Roland-Holst Zes gedichten Verdwenen Zij kregen hem niet klein, dat pak vijanden. Zij stonden om hem heen, bedreigden hem. Hun eigen oogen maakten hen te schande. Hij zag het en hij keek toen over hen en hun getier heen en haalde zijn schouders er over op. Het was op het terras van de dorpskroeg en het werd al wat kouder. De kastelein kwam vragen wat er was. Hij wees op hen en sprak: niets, dat is alles. Toen riep de kastelein naar een klabak die hen verjoeg, dreigende met de dalles. Hij stond op, nam zijn stok, op zijn gemak stak hij de brink over en even verder nam hij een pad en liep den omtrek in en mompelde inzichzelf: ik liep nooit eerder deze kant uit, dit is een nieuw begin. Een wind stak op en liep wilgenboomen langzaam voorbij. Nooit is hij weergekomen. [pagina 683] [p. 683] Weldra Waar heeft rondom het huis de wind het over? Achter geloken oogen gaat het huis teloor en wandel ik weer langs een oever van het verleden, en er is geruis van water en van riet, vooral van water. Een blij kind roept mijn naam - werd ik ooit oud? Ver van de kudde staat een schaap te blaten als vele jaren her, en ik werd oud. De wind gaat liggen en de lucht betrekken: sterven brengt ander weer, ik wist het wel. Weldra kan ook geen blij kind mij meer wekken. Dan gaat de dood sneeuwen, en het wordt stil. [pagina 684] [p. 684] In nood Waar is de zee gebleven in mijn leven en waar het eiland van mijn nabestaan? Angst voor de verte? wat heb ik misdreven dat ik mijn luiken sluiten moet voortaan? [pagina 685] [p. 685] Terug Zij stond alleen, zij wou haar liefde kwijt. Haar pad, met scherpe keien geplaveid, dorst zij niet gaan en zij riep hem wanhopig. Kom terug, riep hij, naar onze oude tijd. [pagina 686] [p. 686] Gered Te slapen stond het paard. Het was bladstil geworden en de zomerzon zonk onder achter de boomen: er was geen verschil met lange jaren her: een doodstil wonder was het leven geworden, Ademloos beleefden zij dat uur, zij die elkander eens kwelden en vernielden in een roes van drank en ontucht. Nu vonden hun handen elkander en zij wisten zich gered. Te slapen stond het paard, terzijde stonden zij daar te waken in een laat gebed. Het was bladstil, de zon zonk langzaam onder. - [pagina 687] [p. 687] Genezen Toen de wind liggen ging kwam zij aanloopen, de lang verlorene. Vroeg was het al gaan schemeren en hij stond aan zijn open venster en zag haar naderen. Het sloeg langzaam acht uur. Stil ging hij naar beneden om haar open te doen zoals weleer. Ademloos daalde hij de twaalf traptreden af en toen traag de gang door naar de deur. Hij deed de deur open en trad naar buiten haar tegemoet, maar toen hij buiten stond zag hij haar nergens. Peinzend ging hij sluiten en vroeg zich af wat of hij ervan vond. De dag daarna kwam hem in 't dorp ter ooren dat zij den vorigen dag gestorven was 's avonds om acht uur. Toen is zij herboren, dacht hij: zij is een zieke die genas. Vorige Volgende