Tirade. Jaargang 18 (nrs. 193-200)(1974)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 593] [p. 593] Rutger Kopland Twee gedichten Plaatsen, passages Ga nu maar liggen liefste in de tuin, de lege plekken in het hoge gras, ik heb altijd gewild dat ik dat was, een lege plek voor iemand, om te blijven. Zomer, nu alles in me terugkeert zie ik het paard weer, liggend met gestrekte benen, als was zij dood, met wieltjes, en de grijze, veel te dikke buik waaruit een kraai pikt, dons en haren voor haar nest. [pagina 594] [p. 594] Paarden waren ver weg, met dit vergezicht heb ik het moeten doen. Ik heb niet geweten dat ik onder hen graasde en was. Nu ik weer paard ben, af en toe, zoals nu, is mijn lijf zwaar en gelukkig geworden van al dat gras. Het is vreemd om te zijn wie je bent, een paard, ver weg in de wei. Zij heeft me gevraagd hoe het onder de mensen was. Geen mens had mij dat ooit gevraagd. Dank je, heb ik gezegd. Dat was niet haar bedoeling. Als het mist, zie ik haar kop boven de mist, als het regent, glimt ze alsof haar hele lichaam huilt, als de zon schijnt, schommelt ze met haar kont. Allemaal voor mij, dat zie ik wel. Vorige Volgende