Tirade. Jaargang 18 (nrs. 193-200)(1974)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 492] [p. 492] Chr. J. van Geel Vijf gedichten Bij een omgewaaide boom Een boom herhaalt zijn zucht voor wie hem omgevallen ziet, hij zwijgt, blijft blaren sturen naar geruis. De buitenkant ligt in de dood waar schaduw zon om water vraagt onvindbaar in het zomergras. Zijn laatste adem overstemt wat ooit in bomen ruisen zal, wat hij met takken trok uit wind, de rechte zucht waarmee hij viel. [pagina 493] [p. 493] Vertakt van ongeduld kent hout maar een verlangen zien liggen wat het voortbracht, geen blad mag blijven hangen. [pagina 494] [p. 494] Najaar Zij voelen koud op stille banden. Wie met een wagen bomen kruit voert niet te tillen stilte aan. [pagina 495] [p. 495] Abeeltjes Zij staan als wie zijn hand ophoudt niet hoger dan een kind. Het sneeuwt. Het lange staan van kleine bomen waar weer en wind de hand in had, het is wat ze is overkomen hun levenslange bedelpad. [pagina 496] [p. 496] De begroeiden Hardnekkig trekken zij, beklemd, het klimop over hun dood blad omhoog dat groen en ongestorven in ranken naar beneden hangt. Zij zijn de onverwachten die de wind niet kan ontbloten, die zich niet ontdoen en snakken leeg te ruisen, kaal, niet eeuwig groen. Vorige Volgende