Tirade. Jaargang 17 (nrs. 183-192)(1973)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 469] [p. 469] Ergens wonen Nergens meer thuis te zijn niet in het uur, niet in het land, geboren was ik nimmer, maar thuis zijn ergens bleef een gegeven mogelijkheid. Waar zal ik wonen? Nog is het ouderhuis een pleisterplaats, van ver weet ik altijd de warme ramen blinkend in de nacht en elke heldere wind, fluistert even van het bestaan. Maar de wereld werd mij aangewezen en ik kon niet meer blijven. Ook zegt de klok het uur aan steeds indringender, het trieste uur van de voorgoed voorbijgegane dingen. In de verte ligt het land mijner geboorte te blakeren in de zon en riekt naar hout, een groot wijd land met donkeren rivieren. Maar de mensen, levend op open plekken tussen de bossen wonen er te dicht op elkander en dekken elkaars horizonnen af. Ik zal er nog wel komen en ook weer weggaan, mij losscheurend van de houtgeur, de regengeluiden, de onnaspeurlijke banen over de rivieren, het stille beroep der armoede, de doodwaartszuigende overgave van buigzame vrouwen uit sluimer ontwakend in ambergeur in de late middagkoelte, [pagina 470] [p. 470] van zoveel droomvertrouwde dingen. Dan komen weer de lange uren in het vliegtuig, eenzame vaarten langs de wolkenvelden, eendere en andere tochten naar de meest verloren werelddelen, om steeds de verste reizen te besluiten starend over een laagland waar trage, schuldbewuste wolken drijven aarzelend zoekt de zon er een pad, maar schenkt soms dagen van steile stilte en licht -, wetend ik had elders toch niet kunnen blijven, mijn leven in plichten verliezen en proberen thuis te zijn in het huis mijner kinderen. Rudi van Lier (uit een onuitgegeven verzenbundel: ‘Rupturen’.) Vorige Volgende