| |
| |
| |
Russische notities
Charles B. Timmer
1. Gerehabiliteerd worden is ook niet alles!
De naam van de Russische dichter Osip Mandelsjtam heeft ook bij degenen die nog nooit een gedicht van hem hebben gelezen langzamerhand een bekende klank gekregen, dankzij de memoires van zijn vrouw, Nadezjda Mandelsjtam. Men weet, hoe de dichter jarenlang als een stuk wild is opgejaagd en hoe hij na de zoveelste arrestatie in 1938 tijdens het transport naar een oord van dwangarbeid om het leven kwam. Ook, hoe hij na 1956 schoorvoetend werd gerehabiliteerd. En tenslotte, hoe duizenden lezers in en buiten Rusland nu reeds jarenlang wachten op de - indertijd in het vooruitzicht gestelde - uitgave van Mandelsjtam's verzamelde gedichten in de bekende blauwe serie van de ‘Biblioteka poëta’, - vergeefs, want het werk is nooit verschenen en zelfs Nadezjda Mandelsjtam heeft de hoop opgegeven.
Niet iedereen nam genoegen met deze situatie, - er zijn nog wakkere mannen in Rusland... De te slechter naam en faam bekend staande criticus Aleksandr Dymsjits vond, dat het zo niet langer kon: hij zou er wel iets aan doen, hij zou Osip Mandelsjtam herontdekken, de naam opnieuw lanceren en doen glanzen en stralen, - alleen niet als dichter natuurlijk, dat durft men in 1973, pas vijfendertig jaren na zijn dood, nog niet, maar als - journalist. Aleksandr Dymsjits heeft ontdekt, dat Mandelsjtam in 1923 twee stukjes heeft geschreven in het blad Ogonjok, één is een reportage over ‘de eerste internationale conferentie van boeren’, en het tweede een interview met de toen nog jonge Vietnamse communist Ho Shi Ming onder de titel: ‘Op bezoek bij een lid van de Comintern’.
Inplaats van de complete gedichten van Osip Mandelsjtam vond
| |
| |
Dymsjits het wel een leuk idee de bewonderaars van de dichter met deze twee zuurstokjes blij te maken. Hij publiceerde ze met een korte inleiding in de jaarlijks in Moskou verschijnende bundel Denj poezii (De Dag van de Poëzie, 1973) en eindigt zijn inleiding met de opmerking: ‘In de twee hieronder geplaatste artikelen van Osip Mandelsjtam kan het niet anders, of men voelt de adem van de revolutie en daarbij tevens de sympatie die de auteur voor de revolutie heeft gehad. Dit geeft ons het recht ze aan de vergetelheid te ontrukken en ze, - na een halve eeuw, aan de lezers terug te geven’. Na zulke woorden kan niemand meer volhouden, dat Osip Mandelsjtam in Sowjetrusland niet wordt geëerd. Tevens blijkt voor de zoveelste maal, hoe weinig zorgvuldig de kapitalistische exploitanten van Russische dichters in het Westen met hun materiaal omspringen: in de enkele jaren geleden in de Verenigde Staten verschenen verzamelde werken van Osip Mandelsjtam komen deze twee stukjes niet voor. Maar gelukkig hebben wij Dymsjits nog, - een criticus die alles leest, wat hij lezen mag...
| |
2. Advertenties
Russische emigrantenbladen bevatten soms zonderlinge advertenties en het is altijd boeiend de kolommen der kleine annoncen door te nemen. Zo vond ik in het te New York verschijnende Russische dagblad Nowoje Roesskoje Slowo (Het Nieuwe Russische Woord) van 1 november 1972 de volgende aankondiging:
‘De kleinzoons van kolonel Tsygalski, die in het buitenland vertoeven, wordt verzocht kennis te nemen van “Het Tweede Boek” van Nadezjda Mandelsjtam [deel ii van haar memoires, dat binnenkort bij G.A. van Oorschot zal verschijnen]. Op blz. 101 wordt verhaald, hoe hun grootvader, kolonel Tsygalski, het leven van de dichter Mandelsjtam heeft gered.’
Wanneer men het tweede deel van Nadezjda Mandelsjtam's memoires op p. 101 opslaat, treft men daar inderdaad een verhaal aan over hoe Mandelsjtam tijdens de burgeroorlog door de Wrangel-Witten op de Krim was gearresteerd en hoe een zekere kolonel Tsybalski hem van de kogel wist te redden. Nadezjda Mandelsjtam maakt er een opmerking bij: ‘Ergens ter wereld leven nog klein- | |
| |
zoons van Tsygalski en ik zou graag zien, dat zij dit te horen krijgen...’
En nog een merkwaardige annonce in hetzelfde blad, op 29 januari 1972:
‘Een horloge van Paul Bouré, serieuitgave 1910 met drie gouden deksels, op één ervan een inscriptie met opdracht aan een der eerste aviateurs en op het bovenste deksel het embleem der vliegeniers. Het horloge loopt voortreffelijk en is nog nooit in reparatie geweest. Telef. inl. na 6 uur 's avonds...’
| |
3. ‘Ich lernte abschied - eine wissenschaft...’
Zoveel als het leven en in het bijzonder het catastrofale einde van de dichter Osip Mandelsjtam over de tong is gegaan, dankzij de over de dichter in het Westen verschenen biografische geschriften, zo weinig kent men Mandelsjtam in zijn werk. Dit geldt natuurlijk in de eerste plaats voor hen die geen Russisch lezen. Zijn naam blijft voor hen een symbool en is van het begin af tot mythe geworden. ‘Ik ben de mening toegedaan, dat slechts een held een echte levensbeschrijving verdient, maar dat voor de geschiedenis van een dichter die vorm ten enenmale onbruikbaar is,’ noteert Pasternak in Vrijgeleide, - en zijn argwaan is gegrond. Het levensverhaal overwoekert het werk, omdat het door het element van het ‘interessante’ zoveel gemakkelijker doordringt en zich als honing zó smakelijk verspreidt, dat het brood eronder nauwelijks meer meetelt. Degenen, die hier niet tevreden mee zijn, die de aanraking met de dichter wensen, en niet met zijn leven, maar voor wie door de taalbarrière het werk van Mandelsjtam ontoegankelijk is, kunnen er toch iets van ondergaan in de Duitse vertalingen van een aantal gedichten, die in 1959 by S. Fischer Verlag zijn verschenen. De vertalingen zijn gemaakt door de Duitse dichter Paul Celan en zij komen, zo niet aan de top, maar dan toch op driekwart hoogte van de top, van waar in het landschap van de dichter gekeken kan worden. Celan's vertalingen zijn, voorlopig althans, de beste, de meest adequate weergaven van Mandelsjtam in een westerse taal. Zij wekken de indruk, dat Mandelsjtam ongeveer zo geschreven zou hebben, als Duits zijn moedertaal was geweest. Daarbij vat de
| |
| |
boven geciteerde regel (uit 1918) in vijf woorden de hele biografie van de dichter samen - zoveel welsprekender is het gedicht dan het levensverhaal.
| |
4. Een citaat - wai staat er en waar staat het?
Om de politieke ‘opportunist’, de ‘renegaat’ aan de kaak te stellen, schreef Lenin in een polemiek met Karl Kautsky (‘Onder vreemde vlag’): ‘Kautsky verbrandt, wat hij altijd vereerde.’ Het is een deel van een citaat, van een ‘gevleugeld woord’, dat Lenin klaarblijkelijk erg beviel, want hij gebruikt het op tal van plaatsen in zijn werken. De uitdrukking luidt, in zijn meest bekende variant, in zijn geheel:
‘Ik heb verbrand, wat ik vereerde
en vereerd, wat ik heb verbrand.’
De vraag is: waar komt dit veel gebruikte gevleugelde woord vandaan? In 1934 publiceerde A.G. Tsejtlin in Moskou een boek getiteld: De literaire citaten bij Lenin, - en brengt daarin het genoemde citaat terug tot de 19e-eeuwse Russische dichter Nekrasow, ofschoon het bij deze nergens te vinden is.
In No. 8 van de reeks Problemen van de taalcultuur, een uitgave van de Akademie van Wetenschappen in Moskou, wijdt N.A. Esjkowa een heel artikel aan dit citaat en zijn herkomst. Zij begint haar opstel met het aanhalen van de twee genoemde regels:
I ja sžeg vse, čemu poklonjalsja,
poklonilsja vsemu, čto sžigal.
En dan noemt zij de bron: de roman Het adelsnest van I.S. Toergenjew. De beide regels besluiten in hoofdstuk 25 een lang gedicht, dat een der personen, Michalewitsj, 's nachts voor zijn vertrek aan zijn vriend Lawretski voorleest. Bij Toergenjew gaan er aan dit citaat nog twee versregels vooraf nl.:
Novym čuvstvam vsem serdcem otdalsja,
kak rebenok, dušoju ja stal:
Het hele fragment wordt in Het adelsnest (Russische Bibliotheek,
| |
| |
I.S. Toergenjew, deel I, p. 204) door Karel van het Reve als volgt vertaald:
Alles loochende ik wat ik leerde,
werd een kind weer naar hart en verstand.
Ik verbrand nu al wat ik vereerde
en vereer wat ik eerst heb verbrand.
N.A. Esjkowa wijst in haar opstel op een dubbelzinnigheid in de laatste regel en om dit aan te tonen duikt zij diep in de mysterieën van de Russische grammatica, waaruit blijkt dat ook de Russen zich in de subtiliteiten van hun moedertaal kunnen verstrikken, vooral op het punt van de werkwoordsvormen. Zij wijst er namelijk op, dat het eerste woord van de laatste regel op tweeërlei wijze kan worden geïnterpreteerd: 1) door het woord ‘poklonilsja’ op te vatten als het perfectum van ‘poklonjatjsja’ (= vereren) en er dan de formulering in te zien van ‘renegatendom’ (‘Ik vereer wat ik eerst heb verbrand’) en 2) door het te lezen als het perfectum van ‘klanjatjsja’ (= groeten, een groet brengen) en met deze tweede interpretatie verandert de betekenis van het hele vers: er staat dan, bij Toergenjew:
Ik verbrand wat ik altijd vereerde
met een groet aan wat ik heb verbrand.
Dat wil dus zeggen, een afscheidsgroet, een definitief afstand doen van vroegere overtuigingen.
Esjkowa stelt zich daarna de vraag, welke van de twee interpretaties in de context van Toergenjews verhaal de juiste moet zijn en zij komt tot de conclusie, dat alleen de tweede lezing de juiste is: de ‘ik’ van het gedicht vereert niet wat hij heeft verbrand, maar neemt er met een groet afscheid van. Dat dit zo is, blijkt volgens de schrijfster duidelijk uit de aan het gedicht voorafgaande passage, waarin Michalewitsj zijn vriend toespreekt en zegt: ‘Wat mij aangaat, er is veel in me veranderd, vriend, de golven van het leven sloegen me tegen de borst, - van wie zijn die woorden ook weer? - maar op het wezenlijke punt, daar, waar het op aankomt, ben ik niet veranderd; net als vroeger geloof ik in het goede, in de waarheid...’
| |
| |
Karel van het Reve heeft in zijn vertaling de eerste interpretatie (dus die op ‘opportunisme’, ‘renegatendom’ zinspeelt) gekozen en zich door deze uitlegging zelfs zo laten meeslepen, dat hij de eerste regel van het verscitaat naar zijn hand moest zetten: hij vertaalt: ‘Alles loochende ik wat ik leerde’, maar dit staat er niet. Er staat (letterlijk): ‘Ik heb mij met heel mijn hart aan nieuwe gevoelens overgegeven’ en een juistere vertaling van het hele kwatrijn zou daarom iets in deze geest moeten zijn:
Toen mij nieuwe gevoelens bekeerden,
werd ik kind weer naar hart en verstand.
Ik verbrandde al wat ik vereerde,
met een groet aan wat ik heb verbrand.
Deze vertaling is weliswaar minder Van het Reveaans, maar staat dichter bij Toergenjew, of liever, bij wat Toergenjew zijn held Michalewitsj in de mond wilde leggen.
Esjkowa heeft aan haar artikel de titel gegeven: ‘Een gebaar van afscheid of een daad van opportunisme?’ en kiest dus duidelijk voor de lezing van ‘het gebaar van afscheid na het verbranden van het eens vereerde’. Dan stelt zij de vraag: ‘Maar hoe komt het, dat de andere lezing van de twee regels, die zo lijnrecht in strijd is met de tekst van Toergenjews roman, zo'n grote verspreiding heeft gevonden?’
Het antwoord is verrassend: niet Toergenjew is de oorspronkelijke bron van het citaat, maar deze ligt verder terug.
In 1847 schreef de dichter P.A. Wjazemski, een intieme vriend van Poesjkin, in een essay over Sainte-Beuve, die een vereerder van Chateaubriand was geweest maar zich later tegen hem keerde: ‘Hij verbrandde wat hij eertijds vereerd had.’ Een uitdrukking, die terug blijkt te gaan op een overlevering uit de 5de eeuw, in verband met de overgang tot het Christendom van de stichter van het rijk der Franken, Chlodwig (ca. 466-511). Bij de doopplechtigheid in het jaar 496 moet de aartbisschop van Reims tegen Chlodwig de volgende woorden hebben gesproken: ‘incende quod adorasti, adora quod incendisti’, d.w.z. ‘verbrand wat je vroeger aanbad en aanbid, wat je hebt verbrand.’
In deze uitspraak klinkt het cynisme van de opportunist duidelijk
| |
| |
door, versterkt nog door het gebruik van de imperatief, die een tweeërlei interpretatie als bij Toergenjew uitsluit. De vermenging van het citaat van de bisschop van Reims met dat van Toergenjew in zijn roman Het adelsnest, heeft ertoe geleid, dat het aan de laatste toegeschreven ‘gevleugelde woord’ zo dikwijls wordt misbruikt ter karakterisering van een bepaalde houding, die van de overloper, de renegaat, van de afvallige en de opportunist. Zo bijvoorbeeld in de Prawda van 10 juni 1966, ter typering van de Italiaanse socialist Pietro Nenni. Deze had op het congres van de Socialistische Internationale herhaaldelijk gewezen op de ontoelaatbaarheid van samenwerking tussen de socialisten en de communisten, waarop de Prawda reageerde met: ‘Hier is voorwaar sprake van iemand die ‘alles verbrandde, wat hij ooit vereerde en vereerde, wat hij had verbrand’. ‘Een ander voorbeeld is dezelfde uitspraak in de mond van A.A. Zjdanow in de beruchte laatste jaren van Stalins bewind, ter kenschetsing van de volgens deze cultuurdictator ‘gedegenereerde Russische literatuur tussen 1905 en de October-revolutie’. Zo kan een grammaticaal misverstand leiden tot een radicaal afwijkende visie op de wereld, - en een ‘groet ‘worden gelezen als een ‘vloek’.
| |
5. ‘Een speling der literatuur’
Toen de schrijver en criticus Andrej Sinjawski in 1966 tot zeven jaar dwangarbeid ‘met streng regime’ werd veroordeeld wegens het publiceren onder het pseudoniem Abram Terts van enige verhalen in het buitenland, werd niet alleen in het buitenland, maar ook in de Sowjetunie tegen het vonnis protest aangetekend. Zo ook door de bekende romanschrijver en winnaar van de nobelprijs, Michail Sjolochow. In tegenstelling echter tot de anderen protesteerde Sjolochow, omdat hij het vonnis te mild vond. Hij sprak zijn protest op het hoogste politieke platform uit: op een zitting van het 23ste Partijcongres in 1966 en zei onder meer, dat men in de jaren twintig met zulke mensen (als Sinjawski en Daniël) niet zoveel omhaal zou hebben gemaakt, - met ‘openbare’ rechtszittingen, met het hanteren van rechtsparagrafen en zo, - maar ze gewoon tegen de muur zou hebben gezet.
| |
| |
Sinjawski werd verleden jaar uit zijn gevangenschap ontslagen en leeft ergens als een gebroken man, arm en anoniem.
Sjolochow geniet tussen zijn Don-kozakken van zijn oude dag als een geëerd man en een gevierd schrijver.
De beide namen zijn historisch onverbrekelijk met elkaar verbonden en weerspiegelen iets van de Russische tragedie.
Van 15 november tot november 1940, - dus lang voor deze gebeurtenissen, - werd in Moskou een soort conferentie of seminarie belegd voor aankomende schrijvers uit de provincie, onder leiding van Konstantin Fedin en andere auteurs die hun Sowjetsporen hadden verdiend. Aan deze conferentie nam o.a. ook een schrijver deel, afkomstig uit het Rostow-gebied. Alleen schijnt het seminarie voor deze man uit de provincie weinig vruchten te hebben afgeworpen: de wereld heeft sindsdien nooit meer van hem gehoord. De vierdelige Geschiedenis van de Russische Sowjetliteratuur (een monumentale uitgave van de Akademie van Wetenschappen, Moskou 1967) vermeldt in deel II alleen zijn naam als een der deelnemers. De onbekende heette: Georgi Sjolochow-Sinjawski.
| |
6. Nog eens Mandelsjtam
Kort nadat ik de ‘Notitie 1.’ in de drukproef had gelezen, kreeg ik No. 13 van de wekelijkse aankondiging van nieuwe boeken uit de Sowjetunie in handen. Daarin wordt vermeld, dat de bundel gedichten van Osip Mandelsjtam in het tweede kwartaal van 1973 in de serie ‘Biblioteka poëta’ zal verschijnen. Met o.a. ongepubliceerd materiaal uit de jaren dertig. De oplage is voor sowjetrussische maatstaven opmerkelijk klein: 15.000 exemplaren.
Onder dit bericht volgt de aankondiging van een bundel fabels en kinderversjes van de reactionaire voorzitter van de Moskouse schrijversbond, S. Michalkow.
Oplage: 50.000 exemplaren.
|
|