| |
| |
| |
Zes gedichten
Arie Gelderblom
Metro
Mannen en vrouwen met gisteravonden en eerder
in koffer, handtas en hoofd, spelen vrijer
er is een bewegen dat vooruitdenkt, de
oude man wordt nog een jaar gegund en de vrouw
in het wit zit gewoon te trouwen van ja
dat me aankijkt van zoveel ben ik groter
en inderdaad hij zal later gaan op zijn
waar allen aan denken in een lichaamsdeel
vol nacht, dat niet door zon wordt gestoord
ik stap uit, van plan meer te leven dan
| |
| |
| |
Zaterdagochtendwandeling
voor jane
en zoals soms dacht hij toen (het regende,
er was een decimeter ruimte tussen hen)
ik ben er niet, ik ben onzichtbaar, ik
ben al gestorven, ik ben gestorven door de
gedachte dat ik er niet ben, de situatie
leek op die van middagen dat hij in het restaurant
gezeten als mannen naar meisjesbenen keken
hij in plaats van naar de benen naar de mannen
zij praatte vrolijk verder en hij in zijn leegte van
geest keek naar haar benen en bleef stilstaan
bij de gedachte dat hij misschien binnen in haar
nog leefde en zoals soms dacht hij toen
(het regende, hun handen raakten elkaar even)
ja binnenin haar leef ik het meest, ik leef
het meest als ik in bed binnenin haar ben
maar waarom alleen daar tussen mijn benen
waarom niet helemaal en zoals altijd
onder hun wandelingen aaide hij even over haar
haar in een poging toch iets van dat verlangen
uit te drukken en zoals dan was hij even
ontroerd als anders als hij dat deed,
terwijl hij een vogel nakeek, keek zij hem
dankbaar aan en legde met haar ogen haar horizon
een stukje verder en een stukje dichterbij
tegelijkertijd en misschien om dat iets
van die eeuwigheid dacht hij toen:
ik loop alsof er niets gebeurd is, verder
| |
| |
| |
Een busreis
het gebeurde niet veel dat hij zo vredig kon zijn
met zichzelf en dat alles vredig was, het dorp dat vergleed
over de weg, die in een andere richting veranderde,
de lichten die wisselden terwijl het rode
lichtje boven de chauffeur het diepst tot
hem doordrong, hij dacht:
die ene man van 28 en die man van 40,
en die grijze van 60 zijn het eindelijk eens
en hij streelde haar naast zich en zelfs de te dikke,
bijna schunnige benen van een vrouw verderop
nam hij voor lief, nee het gebeurde niet veel
dat hij zo vrede had met alles wat niet gebeurde
op een uur dat geen wapen bestond, tussen
de tijden die zichzelf scherper stelden.
en hij streelde haar naast zich en peinsde
alles wat ik geef, krijg ik terug ook in het onzichtbare
en weer zocht hij dat plekje van jong duinzand
achter haar oor en onhoorbaar spinde ze
met gewassen ogen en een verlichte neus
hij dacht: het is heus, de kerken bestaan nog
van binnen, al gebeurde het niet veel
de weg veranderde in stad en al gauw
1.11.72
| |
| |
| |
Weet je nog wel, oudje?
op het laatst spraken zij niet meer
met elkaar, ze konden het niet meer,
of het moest zijn dat de kleine zeer
stinkende windjes die ze lieten
iets van kontakt onderhielden,
in ieder geval stuurde het hun neus
niet sneller naar het graf dan
als ze zelfs geen windjes meer gelaten hadden,
hetgeen een maand later begon,
waarna ze nog slechts iets van ademen
hadden om op elkaar te letten,
terwijl ze nauwgezet om en om
probeerden te kreunen, zo blind als
ze waren ademden ze met open mond
in elkaars gezicht, en hoe het ook stonk
ze herinnerden zich de wind en daardoor
de maan en de sterren en ze wisten:
gelukkig nog even voordat we elkaar geheel
achterlaten en juist toen
15.2.73
| |
| |
| |
Max
of hij hier zat of daar was,
meer dan eens hoorde hij het,
het lachen van max, het was wel een ander
natuurlijk en toch het leek max
die met de mond van een ander
lachte of sprak, max die tijdens
een trip van het balkon was gesprongen
en waarover zijn vrienden nooit meer spraken
omdat hij dood was en toch
het zou hem niets verbaasd hebben
als deze op een dag lachend voor hem
zou staan, alle jongens die een beetje
op max leken werden tenslotte een beetje vreemd
als max zelf, het leek of hij hen
gek maakte hen vanuit een onbekende verte
of waar dan ook, meer dan eens per week,
soms wel een of twee keer per dag
hoorde hij max lachen of praten
en hij begreep niet waarom
27.2.73
| |
| |
| |
een slechte dag
hij moest op zoek naar guldens
en dubbeltjes die los in haar mandje
gevallen waren, tenslotte moest er
brood komen, ze was ziek en hoewel ze
in de slaapkamer lag was er nog die angst
van gisteren, terwijl hij zocht dacht hij
terwijl hij dacht hoe vreemd hij zich voelde
ze is dood, ze is dood, ik ben nu
nog de enige levende van de twee
op zoek naar haar bezittingen
om brood te kopen voor mezelf alleen,
ze is dood en geen geluid nog dat iets zegt
over haar, hij keerde het mandje om
en minder gretig dan anders
raapte hij het geld bijeen (alsof
het op het moment dat ze stierf
plotseling uit haar portemonnee
was gevallen) en haatte zijn fantasie,
die hem echter ook om het hoekje
van de slaapkamer deed kijken,
ze was er nog, zag hij en al sliep ze,
ze ademde nog, en hij beloofde haar
druiven en ook zijn eigen boterhammen
terwijl hij haar geld in zijn portemonnee
27.2.1973
|
|