Tirade. Jaargang 17 (nrs. 183-192)
(1973)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 204]
| |
[Tirade april 1973]Een Sovjetpsychiater en een Krimtataar. Dokumenten
| |
[pagina 205]
| |
kwestie gewijde samizdat-materiaal het Westen heeft bereikt. Speciale vermelding verdient de uitgebreide documentatie die Vladimir Boekovski in januari 1971 toestuurde aan psychiaters in de VS, Engeland, Nederland, Canada en Israël. De kern hiervan was een zestal afschriften van officiële psychiatrische rapporten op grond waarvan prominente dissidenten als generaal b.d. Pjotr Grigorenko en de dichteres Natalja Gorbanevskaja ontoerekeningsvatbaar waren verklaard. Over Boekovski's documenten ontstond in het Westen een lichte deining, waarop het regeringsblad Izvestia reageerde met het artikel ‘Kwasi-bezorgden in het moeras van de laster’. Het tweede document is geschreven door een Krimtataar, lid van een bevolkingsgroep die zichzelf wel de ‘Indianen van de Sovjetunie’ noemt. In mei 1944 werd, op beschuldiging van collaboratie met de Duitse bezettingsmacht, de gehele Tataarse bevolking van de Krim op transport gesteld naar gebieden in Aziatisch Rusland. Volgens onofficiële, door de Krimtataren zelf verstrekte gegevens is tijdens de deportatie 46% van hun volk omgekomen. De absurditeit van deze maatregel werd op het twintigste partijcongres (1956) door Stalins opvolger Chroesjtsjov erkend. In 1967 werden de Krimtataren officieel vrijgepleit van de beschuldiging van collaboratie op massale schaal, maar het verbod om naar de Krim terug te keren bleef van kracht. Intussen is onder de Krimtataren in Midden-Azië een onofficiële beweging ontstaan voor terugkeer naar de Krim en herstel van hun eigen republiek. Zij hebben ‘initiatiefgroepen’ gesticht, met een centrale vertegenwoordiging die in Moskou met memoranda en petities voor de Krimtataarse belangen opkomt. Hierbij beroepen zich de Krimtataren, net als andere stromingen in de Russische oppositie, op Lenin, de Sovjet-constitutie en de Universele verklaring van de rechten van de mens. De overheid weigert op hun eisen in te gaan, stuurt de vertegenwoordigers van het kastje naar de muur, of tracht ze met arrestaties en processen ertoe te brengen zich in hun lot te schikken. Een van de bekendste voorvechters van de zaak der Krimtataren is Resjat Dzjemiljov (1931). Sinds 1965 werd hij elk jaar weer gekozen tot centraal vertegenwoordiger. Hij heeft al een paar veroordelingen achter de rug. De Kroniek van lopende gebeurtenissen, het informatieblad van de | |
[pagina 206]
| |
Russische oppositie, meldde op 15 oktober 1972 dat Dzjemiljov opnieuw is gearresteerd. | |
IOp 24 oktober 1971 publiceerde de Izvestia een artikel van K. Brjantsev onder de titel ‘Kwasi-bezorgden in het moeras van de laster’. Het artikel was gewijd aan de vraag of er in psychiatrische inrichtingen in de Sovjetunie geestelijk gezonde mensen worden vastgehouden. K. Brjantsev noemt de door ‘verschillende radiostations hierover verbreide’ mededelingen onzinnige geruchten, beweert dat geen der ‘verontrusten in het buitenland’ competent is om te oordelen over problemen waar slechts specialisten uit wijs kunnen worden, en ongeveer de helft van zijn stuk is gereserveerd voor een gesprek met de directeur van het Psychiatrisch instituut van de Academie van medische wetenschappen (AMW) van de USSR, prof. A.V. Snezjnevski. De voornaamste stelling in de uitvoerige verklaring van Snezjevski luidt: ‘Het is absoluut uitgesloten dat er in de USSR geestelijk gezonde mensen kennelijk ten onrechte in psychiatrische klinieken worden geplaatst’. Hierbij beroept Snezjnevski zich op de grote waardering van buitenlandse (vooral Amerikaanse) geleerden voor de verrichtingen van de Sovjetpsychiatrie. De directeur van het Psychiatrisch instituut van de AMW van de USSR, werkend lid van de AMW, prof. Andrej Vladimirovitsj Snezjnevski, oefent in feite op het ogenblik een monopolie uit in de gehele psychiatrie in de USSR. Zijn weg naar de top begon in 1950, na de zogenaamde Pavlov-zittingGa naar voetnoot* van de Academie van wetenschappen en de Academie van medische wetenschappen. Hij was enige tijd directeur van het Serbski-instituut voor forensische psychiatrie en in die kwaliteit schreef hij, samen met V.M. Bansjtsjikov, I.S. Streltsjoek, O.V. Korbikov, een voordracht ‘Over de | |
[pagina 207]
| |
situatie in de psychiatrie in het licht van Pavlovs leer,’ die in 1951 werd gehouden op een gemeenschappelijke bijeenkomst van de presidia van de Academie van wetenschappen en de AMW. Deze voordracht en de op deze vergadering genomen besluiten hadden tot gevolg dat uit een groot aantal hogescholen en researchinstituten zeer prominente geleerden als M.O. Goerevitsj, R. Ja. Golant, A.S. Sjmarjan, A.L. Epstein en vele anderen werden weggezuiverd op beschuldiging van ‘anti-Pavlov activiteit’. Kort daarna kreeg Snezjnevski de leerstoel psychiatrie aan het Centrale instituut voor de artsenopleiding, waar Snezjnevski's leermeester, prof. M. Ja. Serejski, ‘wegens anti-Pavlov fouten’ was ontslagen. De jaren dat hij deze leerstoel bezette, reorganiseerde Snezjnevski het onderwijs zodanig dat de medici die daar hun opleiding kwamen voltooien, werden onderricht volgens de door hem ‘uitgewerkte’ ideeën. Kort gezegd komen deze ideeën neer op een onbeperkte uitbreiding van de diagnostiek van een ziekte, bekend onder de naam ‘schizofrenie’, waarvan de symptomen toch al een groot twistpunt vormen. Toen Snezjnevski en zijn medewerkers, waaronder de door hem als ‘prominente geleerden’ betitelde V.M. Morozov, R.A. Nadzjarov, hun positie hadden geconsolideerd, onstond er in de Sovjetpsychiatrie nogal wat verzet tegen de subjectieve diagnostiek van de schizofrenie, het bestaan van de ziekte werd in sommige gevallen zelfs volledig ontkend. Gaandeweg lukte het Snezjnevski (door middel van administratieve maatregelen, of door te wachten op zware ziekte of de dood van zijn tegenstanders) in de psychiatrie een volledig monopolie te krijgen. Via het ‘Tijdschrift voor neuropathologie en psychiatrie’, waarvan hij sinds 1952 redakteur is, verbreidde hij door de hele Sovjetunie zijn ideeën, die door een reeks vooraanstaande, nu voor het grootste deel overleden sovjetpsychiaters als volslagen onwetenschappelijk en fantastisch van de hand werden gewezen. Als gevolg van het feit dat Snezjnevski, door niemand gecontroleerd, de dienst uitmaakt in de Sovjetpsychiatrie, heeft zich een ‘school’ gevormd - een groot aantal praktiserende artsen, waaronder ook forensische psychiaters, die in strijd met alle evidentie en de psychiatrische ervaring van eeuwen de diagnose ‘schizofrenie’ stellen, ook wanneer daarvoor geen enkele grond bestaat. | |
[pagina 208]
| |
Dit heeft ernstige maatschappelijke konsekwenties: intrekking van rijbewijzen, obstakels bij sollicitaties en bij de toegang tot het hoger onderwijs, en voor mensen die ‘maatschappelijk gevaarlijke daden hebben bedreven’, een dwangverpleging in psychiatrische klinieken. De in het stuk van Brjantsev vermelde Valeria NovodvorskajaGa naar voetnoot*, wier handelingen op 5 december 1969 volkomen doelbewust waren en volstrekt niet door pathologische drijfveren ingegeven, kreeg van de experts het etiket ‘schizofreen’ opgeplakt, alleen maar omdat zij na een mislukking in haar jeugd een poging tot zelfmoord had gedaan. In het geval van Zjores MedvedevGa naar voetnoot** werd in de psychiatrische kliniek van Kaloega (na ‘consultatie’ van V.M. Morozov en R.A. Nadzjarov) dezelfde diagnose gesteld op nog belachelijker gronden: ‘een vreemde gespletenheid van de persoonlijkheid’ die zou zijn gebleken uit het feit dat de begaafde bioloog tegelijkertijd een begaafd publicist is. Alle andere forensisch-psychiatrische rapporten die, ondanks het geheime karakter van deze documenten, onder ogen van specialisten kwamen, bevatten evenmin enige serieuze wetenschappelijke argumentatie, maar wel veelal met de haren erbij gesleepte feiten. Enerzijds wordt met deze uiterst belangrijke documenten zonder twijfel uitvoering gegeven aan directieven van opsporingsorganen om een zo groot mogelijk aantal tegenstanders van het regiem geestesziek te verklaren, anderzijds geven zij uitdrukking aan de ‘triomf van de ideeën van Snezjnevski’. Het is dan ook niet te verbazen dat hij het ontmaskeren van de onwettige en onmenselijke handelingen van psychiaters heeft opgevat als een bedreiging van zijn eigen positie en, met niet minder beslistheid dan Brjantsev, ‘de lasteraars van repliek heeft gediend’. | |
[pagina 209]
| |
Het is typerend dat tot voor kort de naam van Snezjnevski niet werd genoemd in verband met het opsluiten van geestelijk gezonde mensen in psychiatrische klinieken. De enige keer dat zijn naam in de pers kwam was in een kort bericht over de zaak Iljin (de gebeurtenissen in januari 1969 in het Kremlin)Ga naar voetnoot*, toen een commissie van experts, bestaande uit A.V. Snezjnevski, G.V. Morozov (directeur van het Serbski-instituut) en V.M. Morozov, tot schizofrenie concludeerde. Snezjnevski weigerde zitting te nemen in de commissie die Zjores Medvedev onderzocht, zo goed als hij zich onttrok aan vele andere onderzoekscommissies. Die taak liet hij helemaal over aan G.V. Morozov en D.R. Loents. Maar het ontmaskeren van de misdadige activiteiten van de psychiatrische dienst heeft kennelijk zo'n omvang aangenomen dat het Snezjnevski onmogelijk is geworden zich nog langer gedekt te houden en dat hij, indirect, zijn aandeel in het gebruik van de psychiatrie voor strafdoeleinden moest erkennen. | |
IIAan de Procureur-Generaal van de USSR Roedenko
Verzoekschrift
Op 12 juli 1972, om half negen 's ochtends, mijn vrouw en ik waren op ons werk, drongen acht mannen onze woning binnen. Op dat moment waren er slechts drie kinderen in huis. De oudste is 15, de jongste 5½ jaar. Twee van de ongenode ‘gasten’ waren in politieuniform, de andere zes in burger. Na hun binnenkomst verlangden de ‘bezoekers’ van de kinderen de sleutels van twee vertrekken die op slot waren. Daar de kinderen geen sleutels hadden, | |
[pagina 210]
| |
haalden de mannen, na de binnenplaats en de keuken te hebben onderzocht, zonder plichtplegingen, met de handigheid van inbrekers een raam weg, kropen naar binnen en doorsnuffelden op hun gemak mijn hele huis. Tijdens de huiszoeking werden 47 voorwerpen in beslag genomen: het boek ‘Schetsen van de Krim’ van Jevgeni Markov, fotokopieën van boeken en fragmenten uit sovjetencyclopedieën uit verschillende tijden, een brief van Krimtataren aan de Sovjetregering en vele andere dingen. In ons land heeft niemand ooit het boek van Markov verboden, sovjetencyclopedieën vernietigd, boeken van sovjetschrijvers op de index gezet, en er bestaat ook geen wet die het burgers, individueel of collectief, verbiedt om brieven met wat voor inhoud ook aan de regering te schrijven. Zou in deze brieven het bestaande stelsel worden belasterd of zouden zij oproepen tot omverwerping of ondermijning van het sovjetregiem, dan zouden de mensen die een dergelijke brief ondertekenden, zich moeten verantwoorden wegens antisovjet agitatie en propagandaGa naar voetnoot*. Maar geen van de ondertekenaars van deze brief werd op grond daarvan strafrechtelijk vervolgd, niemand werd wegens antisovjet agitatie en propaganda in staat van beschuldiging gesteld. Dat betekent dat de confiscatie van deze brief onwettig was. En de boeken? Voorzover ik mij uit de geschiedenis herinner heeft alleen de Paus van Rome een index van verboden boeken uitgevaardigd en een katholiek die verboden boeken las werd geëxcommuniceerd; maar zelfs katholieken worden al ruim honderd jaar niet meer veroordeeld wegens het lezen van boeken die door de Paus op de index zijn geplaatst. Wanneer nu de Sovjetregering om enigerlei, mij onbekende, reden is teruggekeerd tot de onaangename methodes van de inquisitie en gelijk de heilige vaders, bevolen heeft om boe- | |
[pagina 211]
| |
ken, nota bene gepubliceerd door sovjetuitgeverijen, in beslag te nemen, laat zij dit dan op ruime schaal publiek maken en een wet uitvaardigen met ongeveer deze inhoud: op het in bezit hebben van zodanige boeken staat vijf of zeven jaar gevangenis. Want wat is het geval? Met gaat naar de winkel om een boek te kopen, dan volgt een huiszoeking en het boek wordt geconfiskeerd. Of het boek was niet te krijgen, men maakt een facsimile met behulp van een fotoapparaat en opnieuw volgt een huiszoeking. Het is onjuist, kameraad prokureur, om mensen in het onzekere te laten; niet verbieden boeken te lezen, maar ze tegelijkertijd wel in beslag nemen. Als er zo'n wet bestaat die het lezen en in bezit hebben van sovjetboeken en brieven aan de Sovjetregering verbiedt, geeft u dan aan waar, wanneer en door wie deze wet is uitgevaardigd. Dan kan elke sovjetburger zich hiervan een kopie aanschaffen en als hij een winkel binnengaat, eerst een boekenlijst uit zijn zak halen om te zien of er ook titels bij zijn die hij niet moet kopen om te voorkomen dat deze bij een huiszoeking in beslag worden genomen. Zolang die wet niet voorhanden is, riskeert men zijn vrijheid en zijn geld. Over geld gesproken. Tijdens de huiszoeking werd 178 roebel in beslag genomen, maar in het proces-verbaal is sprake van 65 roebel. Bestaat er soms ook antisovjet geld? En moet dat, wanneer het bij de medewerkers van de politie niet in de smaak valt, soms ook in beslag worden genomen? Maar als er al geld moet worden geconfiskeerd, waarom moeten die politiefunctionarissen dan zelf 113 roebel inpikken? Als er een wet is die het mogelijk maakt tezamen met sovjetboeken ook geld in beslag te nemen, vraag ik u dringend mij met deze wet bekend te maken, en als zo'n wet niet bestaat, bestraft u dan hen die mij 113 roebel afhandig hebben gemaakt. De wet verbiedt zonder aankondiging een huis te doorzoeken tijdens de afwezigheid van de eigenaar. De politie op ons werk weet dat wij geen aankondiging hebben ontvangen. Daardoor alleen al is de wet geschonden. De wet verbiedt het ondervragen van minderjarigen, een huiszoeking in hun bijzijn als er niet een voogd in de buurt is, een vader, moeder, onderwijzer of iemand anders die het kind vertrouwt. Mijn huis echter werd doorzocht door vreemden terwijl de kinderen gedwongen werden van deze vernederende | |
[pagina 212]
| |
procedure getuige te zijn en onder bedreiging ertoe werden gebracht het procesverbaal te ondertekenen. Voor een huiszoeking is een met redenen omklede opdracht van een prokureur, een rechter-commissaris e.d. nodig. Maar waar is die opdracht? Wat is nu verboden van wat in beslag is genomen? De boeken? De fotokopieën? De brief? Of, misschien, het geld? Daar dit alles in ons land niet verboden is, beschouw ik de huiszoeking als ongerechtvaardigd. Op grond van alles wat hier is gezegd verzoek ik u, allen die bij het doorzoeken van mijn huis betrokken waren, strafrechtelijk te doen vervolgen wegens een onwettige huiszoeking, het stelen van 113 roebel, het laten fungeren van minderjarigen als getuigen bij de huiszoeking, en wegens de dwang die op de kinderen is uitgeoefend om het proces-verbaal te ondertekenen.
Dzjemiljov, Resjat Tasjkent, Besj-Agatsjstraat 15 |
|