Tirade. Jaargang 16 (nrs. 173-182)(1972)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 595] [p. 595] Vier gedichten Hanny Michaelis Amalrik, Boekowski en de talloze bekende en vooral onbekende anderen die links en rechts over de wereld verkommeren achter tralies en prikkeldraad om hun kritiek op het gezag, ze zouden ons eens moeten zien, wij die geen blad voor de mond hoeven te nemen: als kemphanen tegenover elkaar over de vraag of openlijk protest tegen hun lot op dit moment wel oirbaar is. Tactiek het sleutelwoord, politiek engagement de talisman tegen schaamte en schuldgevoel. Ons ideologisch gekrakeel kent tijd noch zelfverwijt. Een gedicht hoeft dit niet te heten maar ik moest het wel kwijt. [pagina 596] [p. 596] Hoe lieftallig strekt de stad zich uit in de perzikzachte gloed van een lage zon met tussen haar stenen plooien het blauwgrijze dons van de zo juist geboren avond en om zich heen een groen, sereen heelal krimpend in haar tentakels. [pagina 597] [p. 597] De witte wimperloze blik van kwiklampen over een lege asfaltweg. Donkere huizen tegen een donkere lucht zich herhalend in donker water. Tussen kurkdroge struiken hurkt de decemberwind. Een unieke plek voor wie zijn kans durft grijpen om ongezien met fiets en al in de Styx te verdwijnen. [pagina 598] [p. 598] Langzaam maar zeker strekt de dag zijn zebrahals naar een roodkoperen zon. Wind woelt door het natte groene haar van stadsplantsoenen, ontrolt een hardblauwe vlag boven de daken. Wie dit ziet heeft de nacht overleefd of hij wil of niet. Vorige Volgende