wéér ben ik Heer en Meester van - ja, van wat? de zee is breed
er is een boot
de boten schieten veel harder op dan vroeger
vroeger
achter beneden is de camping, kleurige fleurige blokjes allemaal
de velden daarachter één groen laken plat
heel in de verte komt nòg een boot, willig, steady, hoopvol
die andere is al byna om de bocht
de yzeren toren rood en wit staat in de zon te blinken
op de dyk
gryzig van damp is het daar nog
negen duiven komen nu cirkelen, je hoort het roeien boven je kop
de duiven van Fritsje van Odi, ginds beneden
als je Fritsje niet vinden kan, ga je maar in het duivenhok kyken
hy heeft er drie en twintig
dat zulke stomme vogels zo sterk vliegen kunnen
ik moet nu even wachten
want er studeert een vlinder op myn schoen
het is zéér noodzakelyk
ver in zee is ergens een streekje ruigte - vlootje vogels
er is wat loos daar
vyf pluviertjes trekken langs, laag over het water - andere doelen
de ochtend is al volop bezig
iemand slaat ergens een paaltje in het zand
en drie honden hollen als dollen langs de waterlyn
schijngevechten en plotseling een heel circus tussen de palen
de palen negéren de herrie
de mossels hangen zwaarmoedig dicht
de zeepok slaapt haar roes uit
twee vroegelingen, in zwembroekjes, zetten een zonnezeil op
Dourleijn komt ook al langs
zijn pijp is uit - als altijd
van de toren slaat het zeven uur
en alleding staat stil te wachten
NU